Klagen is een kunst
Klagen heeft een slechte reputatie. Maar het kan opluchten en verbroederen en vormt het startpunt van protest. Waarom klagen vaak niet het probleem, maar het begin van de oplossing is.
Hun hele carrière lang kregen de leden van de Guerrilla Girls te horen dat ze ‘een stelletje klagers’ waren. Dat vonden ze zelf ook: sinds 1985 uitte het kunstenaarscollectief uit New York via posters, performances en tentoonstellingen haar ongenoegen over ongelijkheid binnen en buiten de kunstwereld.
Do women have to be naked to get into the Met. Museum? vroegen ze zich bijvoorbeeld hardop af in 1989, nadat ze de kunstwerken in het New Yorkse Metropolitan Museum of Art hadden geturfd – minder dan 4 procent van de tentoongestelde kunstenaars bleek vrouw, terwijl vrouwen wél 76 procent van de afgebeelde naakten vertegenwoordigden.
De Guerrilla Girls hadden van klagen een kunst gemaakt – en dat beviel wel.
Dus toen Tate Modern in Londen hen vorig jaar uitnodigde om iets te doen in zijn nieuwe pand, besloten de Guerrilla Girls andere mensen óók eens de kans te geven om te klagen. Ze zetten een ‘Complaints Department’ op, sloegen pennen, stiften en papier in, plaatsten gigantische whiteboards – en lieten het publiek de rest doen.
Elke dag kwamen honderden mensen langs om hun grieven op te schrijven en hun klachten aan een van de borden te bevestigen.
De collectieve klaagzang die zo ontstond liep uiteen van praktisch (‘er is geen airconditioning en de liften zijn kapot’) tot existentieel (‘waarom groeien mensen zo snel op?’) en besloeg het spectrum van genderpatronen (‘ik heb het idee dat ik óf een prinsesje moet zijn, óf een bitch’) tot onverantwoord ondernemerschap (‘te veel onethische koffieketens’) tot de stand van de Londense huizenmarkt (‘mijn sociale huurwoning wordt afgebroken om plaats te maken voor rijke mensen!’).
Daar hingen ze, die klachten, in alle kleuren van de regenboog – een moderne klaagmuur in een kunstmuseum. ‘Let’s face it,’ zei een van de Guerrilla Girls enthousiast tijdens een Facebook Live-sessie: ‘There’s so much to complain about!’
Ik mag niet klagen
Klagen heeft geen goede naam. Van jongs af aan leren we dat we klagen – door de Van Dale gedefinieerd als ‘droefheid of pijn door geluiden of woorden uiten’ en het ‘uiten van ontevredenheid’ – maar beter kunnen laten.
‘Ik mag niet klagen’ is een gevleugeld antwoord op de vraag hoe het gaat, de ‘klaagcultuur’ wordt alleen maar genoemd om gehekeld te worden, en antropologen die hoogbejaarde Nederlanders interviewden over hoe het is om oud te worden, leerden dat zij in elk geval ‘niet willen klagen’* – dat zou hun familie en naasten maar afschrikken.
Elf miljoen mensen hebben al een ‘Complaint Free’ polsbandje besteld
Zelfhulpgoeroes en psychologen vertellen ons al jaren dat een gelukkig leven begint bij het stoppen met klagen. De Amerikaanse ‘motivational speaker’ Will Bowen bijvoorbeeld kwam tien jaar geleden tot de conclusie dat ‘je jezelf niet richting gezondheid, geluk en succes kan klagen’ en bedacht de ‘Complaint Free Challenge.’ Deelnemers proberen 21 dagen lang niet te mopperen, en naar verluidt hebben wereldwijd al meer dan 11 miljoen mensen het bijbehorende paarse ‘Complaint Free’ polsbandje besteld.
De reden: klagen stemt negatief en is, zo neemt de zelfhulpindustrie aan, een stressfactor – niet alleen voor de klager maar ook voor de mensen om haar heen.
Klagende collega’s ga je dus beter uit de weg: er zijn managementboeken die adviseren een ‘No Complaining Rule’ in te voeren, en bedrijven die dat ook daadwerkelijk doen (daar maak je als sollicitant weinig kans als je je in het verleden op sociale media over het een of ander hebt beklaagd). Wat ooit een klachtenafdeling heette, heet tegenwoordig ‘customer services’ (of, in het geval van het altijd opgewekte Apple, een ‘genius bar’), en de gemeente Rotterdam opende een paar jaar geleden zelfs een ‘meldpunt cynisme,’ waar ambtenaren melding konden maken van bittere collega’s.
Beter bekwamen we ons in de kunst van het positief denken, het dankbaar zijn en het ‘niet oordelen’ dat onderdeel is van mindfulness – met name die laatste techniek heeft de afgelopen jaren een haast onaantastbare status bereikt. Wie gelukkig wil zijn leeft ‘in het moment,’ ziet het glas als halfvol en dankt het universum iedere dag weer voor al het goede in haar leven. (Precies daarom helpt het Dankboek dat de uitgever van De Correspondent onlangs uitgaf lezers met het oefenen in dankbaarheid.)
Klagen gaat regelrecht tegen al die gospels in: het komt voort uit ontevredenheid, is negatief en velt altijd een oordeel.
Maar de slechte reputatie van klagen is onterecht. Het anti-klaagdogma gaat eraan voorbij dat klagen lang niet altijd louter negatief is. Sterker, in veel gevallen is het juist een constructieve bezigheid, die meer lof verdient dan de huidige dankbaarheidscultus het gunt. Klagen lucht op, is een manier om sociaal contact te leggen, en helpt sociale cohesie in stand houden. Nog belangrijker: klagen zet verandering in gang. Kritiek, protest, sociale vooruitgang – het begint, altijd, met een klacht.
Toch is klagen overal
De Amerikaanse komiek Jane Wagner grapte ooit dat de menselijke taal is geëvolueerd om aan onze ‘diepe innerlijke noodzaak tot klagen’ te voldoen. Wie om zich heen kijkt snapt waar die hypothese vandaan komt. Klagen is alomtegenwoordig, van de Klaagmuur tot Kassa!, van rants op internetfora tot gemopper over de huizenmarkt, het regeerakkoord en het weer. Bij een onderzoek naar klagen onder mannelijke en vrouwelijke studenten werden ooit ruim vijftig klachten per uur geregistreerd – bijna één per minuut.
Klagen over toeristen behoort tot het standaardrepertoire in menig Europese stad
Nederlanders klagen graag over de typisch Nederlandse klaagcultuur. Maar ook bij de Britten, Amerikanen, Polen en Russen is al eens een klaagcultuur vastgesteld. In sommige steden is klagen een ware volkssport. Voor het New York Museum of Complaint zijn documenten verzameld waaruit blijkt dat New Yorkers al eeuwen uitblinken in het creatief verwoorden van hun klachten, en in de tijd van Airbnb en massatoerisme behoort het klagen over toeristen tot het standaardrepertoire in menig Europese stad, waaronder Madrid en Amsterdam. En het Jiddische woord kvetch, dat zowel aan een klacht als een klager kan refereren, is fundamenteel onderdeel van de Joodse identiteit.
‘Is this truth I’m delivering up, or is it just plain kvetching? Or is kvetching for people like me a form of truth?’ vraagt Alexander Portnoy, misschien wel de beroemdste klager uit de naoorlogse literatuurgeschiedenis, zich dan ook af in Philip Roths roman Portnoy’s Complaint. Ook de televisiecultuur kent haar iconische klagers: denk aan Statler en Waldorf van The Muppets, George van Seinfeld en natuurlijk Archie Bunker.
Een consumentenklacht van vierduizend jaar oud
Klagen, kortom, is universeel. En ondanks de slechte reputatie die het geniet, zijn er domeinen waarbinnen het volledig is geïnstitutionaliseerd, gewaardeerd wordt zelfs. Denk aan de medische wereld, in feite gebaseerd op de klachten van patiënten; aan het rechtssysteem, waarin de aanklacht een sleutelrol speelt; en de wereld van het consumeren, waar klanten zich doen gelden door te klagen over ondermaatse service, tegenvallende producten, of andere grieven.
Die laatste vorm van klagen is eeuwenoud: het British Museum bewaart een kleitablet uit ca. 1750 voor Christus waarop een verontwaardigde Babyloniër moppert over de verkeerde soort koper die hem was bezorgd.
Voor bedrijven is een klagende consument vaak beter dan een consument die dat niet doet maar wel ontevreden is: een klacht kan immers worden opgelost, terwijl ingehouden woede misschien wel leidt tot een boycot. Reden voor het academische Journal of Consumer Satisfaction, Dissatisfaction and Complaining om al decennialang onderzoek te publiceren naar hoe, wanneer en waarom consumenten klagen.
Voor consumenten zelf, intussen, is klagen een van de weinige manieren om invloed uit te oefenen. In een op consumentisme draaiende economie is die macht niet onbelangrijk: we zijn tenslotte allemaal, voortdurend, consumenten – meer nog, zo lijkt het soms wel, dan dat we burgers zijn, of werknemers, of wat dan ook.
Het privilege om te klagen
Maar klagen mag dan universeel zijn, niet iedereen doet het evenveel. Volgens de Amerikaanse psycholoog en klaagexpert Robin Kowalski doen mensen met veel zelfvertrouwen het meer dan mensen die er weinig van hebben en klagen inwoners van het rijke Westen meer dan minder gefortuneerde wereldburgers. Klagen, schrijft zij, komt immers vaak voort uit niet-ingeloste verwachtingen; in het Westen hebben we hogere verwachtingen van het leven – en dus ook meer redenen om te klagen.
Klagen is een voorrecht
Zo bezien is klagen deels een voorrecht, of een teken van privilege. Er zijn zeker groepen die het klagen minder gegund wordt, en onderwerpen waarover je beter niet kan klagen. Experimenteel onderzoek wees bijvoorbeeld uit dat wanneer mensen uit een minderheidsgroep zich beklagen over discriminatie, ze als minder sympathiek beoordeeld worden dan wanneer ze zichzelf de schuld geven van, zeg, een slecht examencijfer.
Ook kan je je afvragen of het, nu een heel leger flexwerkers van baas naar baas en van tijdelijk contract naar tijdelijk contract hobbelt, nog veilig is om te klagen over slechte arbeidsomstandigheden. Voor je het weet sta je te boek als een werkgever-bashende zeurpiet en kom je nergens meer aan de bak. Het recht om te klagen zou weleens het zoveelste slachtoffer kunnen zijn van flexibilisering op de arbeidsmarkt – en er is alle reden om ons daartegen te verzetten.
Waarom het soms beter is níét dankbaar of tevreden te zijn
Klachten zoals die van consumenten, patiënten of werknemers vallen onder wat psychologen ‘instrumentele klachten’ noemen: bedoeld om iemand ter verantwoording te roepen of een onwenselijke situatie te veranderen. De klaagkunst van de Guerrilla Girls is een vorm van instrumenteel klagen: zij vestigen de aandacht op de gebrekkige vertegenwoordiging van vrouwen en minderheden in de kunstwereld, in de hoop musea tot inclusiever beleid te bewegen.
In een van de weinige boeklange bespiegelingen op het onderwerp omschrijft de filosoof Julian Baggini klagen als ‘een gerichte uitdrukking van een weigering of het onvermogen om te accepteren dat dingen niet zijn zoals ze zouden moeten zijn.’ In die definitie ligt de politieke potentie van klagen besloten: een klacht is vaak het begin van een poging de wereld beter of rechtvaardiger te maken.
‘Alle belangrijke sociale vooruitgang,’ schrijft Baggini, ‘is begonnen met een klacht. Emmeline Pankhurst en de Suffragettes, Martin Luther King en de burgerrechtenbeweging, Nelson Mandela en de anti-apartheidbeweging: de veranderingen die zij hebben veroorzaakt begonnen allemaal met de klacht dat de status quo niet deugde en veranderd moest worden.’
Dit is precies wat vergeten dreigt te raken in de lifestyletrends die tevredenheid, dankbaarheid, en leven ‘in het moment’ aanmoedigen. Een van de lessen van mindfulness, ontleend aan het boeddhisme, is dat we ongelukkig worden doordat we dingen proberen te bezitten of te controleren waar we geen controle over hebben. In plaats van te proberen de wereld te veranderen, kunnen we beter onze reactie op die wereld veranderen.
Soms is de wereld wel degelijk het probleem, en niet jouw reactie op die wereld
Dat geeft misschien wel rust, maar wanneer de wereld oneerlijk in elkaar steekt, is het niet de meest moreel verantwoorde strategie. Wie compleet tevreden is, zal nooit de neiging voelen iets te creëren, zich ergens tegen te verzetten, de dingen beter te maken – voor zichzelf, noch voor anderen. Terwijl: soms zit het probleem ‘m wel degelijk in je slechte arbeidsomstandigheden, en niet in je onvermogen daarmee om te gaan.
Zoals politiek econoom William Davies observeert in zijn boek The Happiness Industry, waar dankbaarheid en mindfulness in eerste instantie naar binnen gericht zijn, en de individuele ervaring van de werkelijkheid aanpakken, daar is klagen naar buiten gericht – en dus, mogelijk, op het aanpakken van die werkelijkheid.
De klacht bevindt zich op het kruispunt én het startpunt van kritiek en protest, en is altijd gebaseerd op een visie van hoe dingen anders kunnen, beter kunnen. De kunst van het klagen is dus minstens zo waardevol als die van het niet-oordelen.
De sociale dimensie van klagen
Hoe constructief klagen in potentie ook moge zijn, voor veel klachten – die van het kaliber ‘ik ben moe, het regent, gerechten in dit restaurant zijn zo slecht en de porties zijn zo klein’ – is dat minder evident. En die vorm van klagen domineert: onderzoek waarbij Amerikaanse studenten een tijdlang moesten bijhouden waar ze over klaagden wees uit dat zo’n 75 procent van hun klachten ‘non-instrumenteel’ was – niet bedoeld om iets te veranderen, maar om frustratie te uiten.
Toch vervult ook non-instrumenteel klagen doorgaans een belangrijke functie, aldus psycholoog Robin Kowalski, zowel persoonlijk als op sociaal vlak. De belangrijkste: klagen lucht vaak op – onder meer omdat wie zijn ontevredenheid over iets probeert te onderdrukken, er vaak juist langer en harder over na gaat denken.
Daarnaast helpt klagen in het aangaan en onderhouden van relaties met anderen, zoals de filosoof Mariana Alessandri opmerkt over de klaagcultuur in haar stad, New York. ‘Klagen is onderdeel van onze dagelijkse expressie,’ schrijft zij: ‘het is een van de manieren waarop New Yorkers zich met elkaar verbinden.’
Dat is niet onlogisch. Psychologen ontdekten dat wanneer twee mensen allebei ergens een hekel aan hebben, die gezamenlijke negativiteit hen dichter bij elkaar brengt – meer dan een gedeelde positieve houding dat doet. (Reden voor een eerder dit jaar gelanceerde dating app, Hater, om mensen aan elkaar te koppelen op basis van shared dislikes.)
Gezamenlijk klagen is de basis geweest van tenminste drie van mijn dierbaarste vriendschappen
Het internet bewijst natuurlijk al lang dat gedeelde afkeer een perfecte basis is voor saamhorigheid. Samen klagen werkt verbroederend. Zelf vermoed ik dat gezamenlijk klagen – over treinen, de universiteit, genderpatronen, lelijkheid, luiheid – de basis is geweest van ten minste drie van mijn dierbaarste vriendschappen.
Eigenlijk is klagen dus ten diepste een sociale activiteit – altijd gericht op een ander, een vorm van contact. Daarnaast kan klagen ook helpen om gemeenschappen in stand te houden, zo leerde de Amerikaanse antropoloog Nancy Riess toen zij in 1989 en 1990 onderzoek deed in Rusland. Perestrojka was in volle gang, en Riess bestudeerde de manier waarop Russen met elkaar spraken.
Een belangrijk genre binnen alledaagse conversaties, ontdekte Riess, was de ‘litanie.’ Waar ze ook kwam en met wie ze ook sprak, overal hoorde ze klaagzangen over armoede, over lijden, over de absurde Russische werkelijkheid. Dit maakte ‘een gemeenschap van gezamenlijk lijden mogelijk’ in een tijd van grote sociale omwentelingen. Want, zoals filosoof Aaron Schuster het formuleert, wie in zo’n context klaagt, die geeft de ander de boodschap: ‘Maak je geen zorgen, mijn leven is ook één en al ellende.’
Creatief met klagen
Natuurlijk, moeten luisteren naar chronische klagers is vaak strontvervelend. En er zijn genoeg situaties te bedenken waarin klagen écht geen enkele zin heeft en je ook op sociaal vlak weinig tot niets oplevert. Nancy Riess observeerde bijvoorbeeld dat de veelgebezigde litanie in Rusland weliswaar voor saamhorigheid zorgde, maar ook een ‘relatieve machteloosheid’ ten opzichte van het politieke proces in stand hield.
De kunst van het klagen houdt ook in dat je weet wanneer, waarover, en tegen wie je het beste kan klagen.
En vooral op wat voor manier: humor helpt voor het overbrengen van je boodschap, evenals een feitelijke basis, aldus de Guerrilla Girls in hun online ‘guide to creative complaining.’ Hetzelfde geldt voor originaliteit, zoals hun eigen werk laat zien: ‘Moeten vrouwen soms in hun nakie zijn voor ze het museum in mogen?’ trekt sneller de aandacht dan ‘vrouwelijke kunstenaars zijn ondervertegenwoordigd, boehoe.’
Dat zijn belangrijke lessen. Want of het nu het startschot is voor kritiek en protest of een manier om sociale banden aan te gaan, veel vaker dan we denken is klagen een constructieve bezigheid. Komt nog bij dat klagen, in de woorden van Aaron Schuster, vaak heel prettig is.
‘Real joy,’ schrijft Schuster, heeft niet zozeer te maken met positieve gevoelens, maar met de overgave aan een activiteit. ‘Hardships, failures, abuse, social slights, stupidity, etc, are hardly fun, but complaining about them can be a deeply absorbing occupation’ – zoals iedereen die weleens volledig is opgegaan in een potje klagen zal kunnen beamen.
Die flow die we allemaal nastreven tegenwoordig?
Heel vaak ligt die besloten in een goede klaagsessie.
Correctie: een eerdere versie van dit stuk bevatte de zin ‘Niet voor niets zijn Engelse en Franse termen voor klagen afgeleid van het Latijnse ‘con’ (met) en ‘plangere’ (lamenteren) – hetgeen een collectieve, gezamenlijke uiting van grief suggereert.’ Dit was onjuist.