Oliebedrijven verantwoordelijk houden voor klimaatschade; deze wetenschap maakt het mogelijk
Klimaatadvocaten claimen in de rechtszaal dat fossiele-energiebedrijven verantwoordelijk zijn voor klimaatschade. Waar baseren ze hun bewijs op?
Klimaatgevechten worden steeds vaker in de rechtszaal gestreden. Zo wil de stad New York dat vijf grote olie- en gasbedrijven de kosten van klimaatmaatregelen gaan dragen. In Californië lopen al zeker zes vergelijkbare zaken tegen de grootste fossiele-energiebedrijven op aarde.
En ook buiten Amerika is er een golf van nieuwe zaken. Zo begon een Peruaanse berggids een rechtszaak tegen de Duitse kolengigant RWE om een deel van de kosten voor een dijkverhoging vergoed te krijgen.
Bij al dit soort zaken zit een aanname: dat de uitstoot van A de schade van B veroorzaakt. Maar hoe weten we dat eigenlijk en hoe onderbouwen de advocaten die claim? Daarover gaat deze explainer.
Dit is het verhaal in een notendop:
- Sinds enkele jaren is het steeds beter mogelijk de specifieke bijdrage van specifieke bedrijven aan klimaatverandering in kaart te brengen. Door te berekenen hoeveel kolen, olie en gas een fossiele-energiebedrijf uit de grond heeft gehaald, is ook uit te rekenen hoe groot diens bijdrage aan de opwarming is.
- Het lukt klimaatwetenschappers bovendien steeds beter om de vingerafdruk van menselijke uitstoot terug te zien in specifieke veranderingen waar mensen last van hebben, zoals het smelten van gletsjers in het Andesgebergte in Peru.
- In een golf van nieuwe klimaatrechtszaken worden de bedrijven die een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd aan het probleem ter verantwoording geroepen voor specifieke (potentiële) schade als gevolg van de opwarming.
De zaak van de Peruaanse berggids Saúl Luciano Lliuya tegen het Duitse energiebedrijf RWE is een goed voorbeeld. Volgens Lliuya heeft RWE een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de opwarming die ervoor zorgt dat de gletsjers nabij zijn huis smelten. Het bedrijf zou daarom moeten meebetalen aan beschermingsmaatregelen tegen het smeltwater dat zijn woonplaats bedreigt.
Is dat nou vergezocht of valide? Daarover gaat de Duitse rechter oordelen; dit jaar worden in de rechtbank experts gehoord. Laten wij nu vast de diepte ingaan om te zien waar dit soort claims op gebaseerd is.
Stap 1: CO2-moleculen tellen
Het uitstoten van broeikasgassen is zoiets als het vullen van een bad. Er staan overal op aarde kranen en kraantjes open, die allemaal in dezelfde kuip stromen. De CO2-uitstoot die de lucht ingaat, hoopt zich op in de atmosfeer.
Door ons gebruik van fossiele brandstoffen, door de productie van vlees en door de kap van bossen stijgt de concentratie van CO2 gestaag, van ongeveer 280 deeltjes per miljoen (ppm) vóór de industriële revolutie tot meer dan 400 ppm vandaag. Ook de concentratie van methaan, een ander sterk broeikasgas, stijgt.
We weten inmiddels: hoe hoger de concentratie van zulke broeikasgassen, hoe meer warmte in de dampkring. Klimaatwetenschappers noemen dit een ‘lineair verband’,* waarbij er een ‘causale relatie’ is tussen CO2* en opwarming. Wie veel uitstoot of heeft uitgestoten, veroorzaakt veel opwarming.
Als dat klinkt als gesneden koek – dat is het ook.
Moeilijker wordt het bij de vraag: wie is waarvoor verantwoordelijk? Over die vraag heeft onderzoeker Richard Heede zich sinds 2003 gebogen. Hij ontwikkelde een methode om de CO2- en methaanuitstoot die sinds de industriële revolutie de lucht inging, te herleiden tot de bedrijven die fossiele brandstoffen produceerden.
Zijn methode? Heede maakte een schatting van de hoeveelheid CO2 en methaan die vrijkomt bij het winnen en verbranden van een vat olie of een kuub aardgas. (Hij keek ook naar de productie van cement, maar dat laat ik hier verder buiten beschouwing.)
Vervolgens analyseerde hij de rapportages en jaarverslagen van de grootste olie- en gasbedrijven op aarde om te achterhalen hoeveel brandstoffen zij uit de grond haalden en op de markt brachten.
Dankzij Heedes werk weten we welke bedrijven het grootste aandeel hebben in het veroorzaken van klimaatverandering
Zo kon Heede negentig (staats)bedrijven identificeren die hij de ‘Carbon Majors’ doopte, de koolstofreuzen. Zij zijn goed voor ongeveer twee derde van alle uitstoot sinds 1751.
Een nadere analyse toonde: het gebruik van de producten van de twintig grootste uitstoters tussen 1980 en 2010 zorgde voor bijna een vijfde van de totale stijging van CO2 in de atmosfeer.*
Dankzij Heedes werk weten we welke bedrijven het grootste aandeel hebben in het veroorzaken van klimaatverandering. Het zijn vooral deze bedrijven die nu in rechtszaken gedaagd worden. De golf van nieuwe zaken is dus niet tegen willekeurige bedrijven gericht, maar tegen de organisaties die door hun handelen het meeste ‘water in het bad hebben laten lopen’.
Stap 2: concrete schade terugvoeren op klimaatverandering
Dat klimaatverandering zorgt voor het smelten van ijs, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van de oceaan, is geen nieuws. Wel nieuw is dat wetenschappers er steeds beter in slagen om concrete veranderingen op aarde terug te voeren op klimaatverandering. Dit soort ‘attributie’ richt zich bijvoorbeeld op weersextremen zoals hittegolven, diewaarschijnlijkerén heviger worden door de opwarming.
Om dit soort uitspraken te kunnen doen, creëren klimaatwetenschappers in feite twee modelmatige werelden: eentje mét extra broeikasgassen (that would be us) en eentje zónder, een wereld waarin de industriële revolutie nooit heeft plaatsgevonden. Vervolgens berekenen ze hoe waarschijnlijk het is dat bijvoorbeeld een extreme hittegolf zou optreden in de wereld zónder door mensen veroorzaakte klimaatverandering.
Bij zulke hittegolven kunnen klimaatwetenschappers dan bijvoorbeeld met redelijke zekerheid zeggen: hier zien we de invloed van klimaatverandering. Honderd procent zeker weten ze het nooit, omdat een specifiek extreem weersevenement ook had kunnen optreden zonder versterkt broeikaseffect. Verder geldt: hoe complexer de gebeurtenis, hoe moeilijker de attributie (orkanen zijn moeilijker aan klimaatverandering toe te schrijven dan hittegolven).
Een paar voorbeelden van zulke studies:
- een hittegolf in december 2013 in Argentinië is ‘waarschijnlijk deels veroorzaakt’ door menselijke uitstoot;
- een ernstige droogte in de Amazone in 2010 was waarschijnlijker door menselijke invloed;
- klimaatverandering maakte extreme droogte in Syrië in 2014 waarschijnlijker.
Zoals je merkt zijn dit soort schattingen altijd omgeven met onzekerheid. Dat komt omdat het warmere klimaat altijd maar één van de factoren is rond een extreem weersevenement. Attributiestudies beschrijven het aandeel van klimaatverandering, oftewel in hoeverre gebeurtenissen beïnvloed zijn door de gevolgen van menselijke uitstoot.
Rechters zijn al lang gewend aan dit soort ‘probabilistisch bewijs’, bijvoorbeeld als het gaat om risico’s op de werkvloer. Zo hebben rechters in Engeland en Amerika geoordeeld dat bedrijven die het risico op blootstelling aan giftige stoffen hadden vergroot, de daadwerkelijke blootstelling daaraan hadden veroorzaakt.*
Kortom: het bad vol laten lopen met water brengt risico’s met zich mee, en als de risico’s materialiseren kan dat als een boemerang terugkomen bij degenen die aan de kranen hebben gedraaid. Dat is wat er nu gebeurt. In sommige studies worden hittedoden aan klimaatverandering gekoppeld.
De CO2-uitstoot van de koolstofreuzen is ook in verband gebracht met de stijging van temperaturen en de zeespiegel - een algemener soort attributie. Uit een studie van klimaatwetenschapper Brenda Ekwurzel en vijf anderen – waaronder Richard Heede – blijkt dat bijna de helft van de temperatuurstijging en ongeveer 30 procent van de zeespiegelstijging sinds 1880 het gevolg is van de activiteiten van de negentig grootste koolstofreuzen.
Wat ertoe doet is dat we dit kunnen berekenen. Er is onzekerheid, maar die is vrij beperkt
De Koninklijke Shell, bijvoorbeeld, is volgens de onderzoekers goed voor 1,8 procent van alle extra CO2 die er sinds 1880 de lucht inging. Dat correspondeert met 1,6 procent van de temperatuurstijging en 1,4 procent van de zeespiegelstijging die we sindsdien hebben meegemaakt.
Volgens het Center for International Environmental Law (CIEL) maken dit soort cijfers het mogelijk om de bijdragen van individuele bedrijven aan specifieke klimaatrampen te traceren.*
Natuurlijk zijn ook deze cijfers omgeven met een onzekerheidsmarge. Zo zou het kunnen dat de klimaatmodellen in de studie van Ekwurzel de koolstofreuzen iets meer of iets minder schade aanrekenen dan ze werkelijk valt aan te rekenen.
Het zou ook kunnen dat de totale uitstoot die terug te voeren is op de koolstofreuzen in werkelijkheid hoger of lager ligt dan uit Heedes berekeningen blijkt. Want Heede baseert zich op een schatting van de gemiddelde hoeveelheid CO2 die er vrijkomt bij de verbranding van, bijvoorbeeld, een vat olie van een specifiek bedrijf. De werkelijke koolstofpercentages in verschillende olievelden en in verschillende (geraffineerde) olieproducten variëren, en daarmee ook de hoeveelheid CO2 die de lucht in is gegaan.
Maar Peter Frumhoff, een klimaatwetenschapper van de Union of Concerned Scientists die meewerkte aan het onderzoek van Heede, zegt in een telefonisch interview dat het precieze percentage niet eens zoveel uitmaakt. ‘Wat ertoe doet is dat we dit kunnen berekenen. Er is onzekerheid, maar die is vrij beperkt.’
Stap 3: schuldigen aanwijzen voor specifieke schade
In veel klimaatrechtszaken die nu lopen, worden stap 1 en stap 2 gecombineerd om te beargumenteren dat specifieke bedrijven hebben bijgedragen aan specifieke schade. Het voortschrijdend inzicht van de klimaatwetenschap maakt dus juridische processen mogelijk.
Zo gebruiken aanklagers in Californië, New York en Duitsland het onderzoek van Heede om te bepalen wie voor welke bijdrage kan worden aangeklaagd. Ze beargumenteren vervolgens dat specifieke veranderingen – zoals de stijging van de zeespiegel of het smelten van gletsjers – het gevolg is van het optreden van de beklaagden.
Het debat hierover moet ook in de publieke sfeer plaatsvinden, niet alleen in de rechtszaal
Het Carbon Majors-onderzoek van Heede vormde ook de basis voor een onderzoek van de Filipijnse Mensenrechtencommissie, waarin de vraag is of de grootste uitstoters de mensenrechten van Filipino’s schenden door hen aan klimaatrisico’s bloot te stellen.
Maar het is nooit Heedes bedoeling geweest om de koolstofreuzen exclusief verantwoordelijk te houden voor de klimaatcrisis, vertelt hij me in een telefonisch interview. ‘Ik heb me altijd tegen de nieuwsartikelen verzet die zeiden: ‘Negentig bedrijven veroorzaakten twee derde van het probleem.’ Ik heb alleen gezegd dat ze verantwoordelijk zijn voor het produceren en vermarkten van producten die uiteindelijk in de atmosfeer terecht zijn gekomen. Dat is nog niet hetzelfde als juridische verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid. Het debat hierover moet ook in de publieke sfeer plaatsvinden, niet alleen in de rechtszaal.’
Het onderzoek van Heede is dus geen vrijbrief om de industrie te verketteren of te vervolgen. Advocaten die bedrijven ter verantwoording roepen in de rechtszaal, hebben meer nodig dan het onderzoek van Heede of het voortschrijdend inzicht van de klimaatwetenschap.
Ze moeten óók aantonen dat de bedrijven die ze aanklagen specifieke klimaatschade zagen aankomen en de mogelijkheid hadden die schade te minimaliseren of te voorkomen. Of ze de rechter daarvan kunnen overtuigen, gaan we de komende jaren zien.