Verjaardagen, vooral mijn eigen, zijn een bron van schaamte voor mij, een eigenaardige vorm van ongemak. Ik herinner me het uitdelen op de lagere school en de angst dat datgene wat ik zou uitdelen niet in de smaak zou vallen. Ik herinner me ook een feestje toen ik nog op de lagere school zat met een goochelaar en een ander feestje toen we naar een verantwoorde Tsjechische film gingen. Ik bedoel dat ‘verantwoorde’ niet denigrerend, vermoedelijk hadden mijn ouders een goede smaak, maar ik begreep als kind al dat de goede smaak iets is wat tegen je kan worden gebruikt.

Mijn drieënveertigste verjaardag vierde ik in Amsterdam met mijn zus, mijn moeder en de jongste dochter van mijn zus. Mijn zus woont in een nederzetting op de Westelijke Jordaanoever, ze heeft zeven kinderen en volgens de laatste telling vijf kleinkinderen. Voor haar is voortplanting een morele plicht. Ze gelooft, als ik het goed begrijp, dat de misdaden van de nazi’s demografisch moeten worden hersteld. En dan is er natuurlijk nog de toestand in het Midden-Oosten, die eveneens om demografische aanpassingen vraagt.

Altijd als ik in Nederland mensen hoor spreken over de bevrijding van onderdrukte minderheden en de bestrijding van fundamentalisme moet ik weemoedig glimlachen. De vrees lijkt mij gerechtvaardigd dat de Nederlandse idealisten in kwestie nog nooit een fundamentalist hebben ontmoet.

Op mijn verjaardag vertelde mijn zus mij dat ze elke dag bidt dat ik met een Joods meisje mag trouwen. Dat meent ze serieus. Vermoedelijk om die reden maakte die opmerking me ongemakkelijk. Al die moeite om iets waar ik zelf niet zo vreselijk op zit te wachten. Als ze nou elke dag zou bidden dat ik de Nobelprijs zou winnen, maar voor zoiets profaans bidden vrome mensen niet. Een huwelijk kan je ziel redden, een literaire prijs niet. Daar zit een kern van waarheid in.

De jongste dochter van mijn zus heet Rinatja, ze is zeventien, heeft rossig haar en is naar algemene maatstaven gemeten geen lelijk meisje. Naar alle verwachting zal ze op een dag in de nabije toekomst worden uitgehuwelijkt.

Maar voor dat dat zover is, wilde ze met mij naar het Anne Frank Huis. Ik had weinig tijd gehad voor mijn zus en met mijn nichtje naar het Anne Frank Huis gaan was het minste dat ik kon doen om deze schuld af te kopen.

‘Het verleden is het verleden,’ zei ik. ‘De Joden hebben het hier prima naar hun zin’

Op maandag, voor ik in De Balie een gesprek had met de Vlaamse auteur Stefan Hertmans, nam ik mijn nichtje mee naar het Anne Frank Huis. Ik was er zelf ook jaren niet geweest. Online kaarten kopen bleek onmogelijk, die waren al uitverkocht. Men adviseerde mij gewoon in de rij te gaan staan.

De rij bleek inderdaad mee te vallen.

Het Anne Frank Huis was overzichtelijker dan ik me herinnerde. Voor je het weet, ben je er weer uit.

Mijn nichtje, dat matig Engels spreekt, vroeg: ‘Zijn we al in de kamer van Anne geweest?’

Dat was me zelf ook ontgaan. Ik vroeg het voor de zekerheid aan een suppoost. Ja, daar waren we al geweest.

Mijn nichtje bleek het dagboek te hebben gelezen, wat me meeviel. Er staan toch dingen in die voor de gemiddelde fundamentalist niet bijzonder prettig zijn.

Op weg naar de tram wilde ze van me weten hoe Joden, na alles wat er gebeurd was, in Nederland konden leven.

‘Het verleden is het verleden,’ zei ik. ‘De Joden hebben het hier prima naar hun zin.’

‘Maar ze trouwen met niet-Joden,’ zei ze, ‘ze verdwijnen.’

Ik zei dat ook uit gemengde huwelijken veel goeds kan voortkomen.

Ze was duidelijk geïndoctrineerd met de gedachte dat de Jood maar op één plaats kon leven. Hoewel ik wist dat ze niet overtuigd zou zijn door mijn argumenten, geloofde ik toch dat het goed was niet uit beleefdheid te zwijgen, maar haar duidelijk te maken dat je, Jood of geen Jood, feitelijk overal kon leven.

Er is geen thuis. Of beter gezegd: thuis ben je waar je ondergoed is.