De tegenstrijdigste liefde van allemaal: dierenliefde
‘Mijn voorkeur voor de Dierenpartij berust op het inzicht dat liefde voor dieren de mens veredelt. Liefhebbers van dieren houden er ook op andere gebieden meestal redelijke en humane opvattingen op na.’
Dat schreef* wijlen Rudy Kousbroek, essayist en dierenliefhebber, toen de Volkskrant hem in 2006 vroeg wat hij zou stemmen.
Het is een begrijpelijke gedachte. Maar het nieuws rond de Oostvaardersplassen brengt je toch op andere ideeën. Al weken verzamelen zich bij de hekken rondom het natuurgebied woedende demonstranten met hooibalen om de hongerige kudde grote grazers te voeren en aandacht te vragen voor het lijden van de dieren.
Ook dat is begrijpelijk: de populatie konikpaarden, edelherten en heckrunderen is uitgemergeld de winter uit gekomen en wacht nu, op een te kleine, kaalgevreten en platgetrapte vlakte die als de ‘nieuwe wildernis’ te boek staat, op een wisse dood. Staatsbosbeheer deed aanvankelijk niets, want: de natuur moest haar gang gaan.
De kern van de verhitte discussie laat zich al jaren reduceren tot de onmogelijke vraag: wat is eigenlijk natuur en in hoeverre mogen wij ons ermee bemoeien?
Niks natuur, roepen de demonstranten: de beesten zijn hier neergezet door mensen en kunnen nergens heen, dus is het aan de mensen om voor ze te zorgen. Sommige demonstranten maken de boswachters uit voor moordenaars, zeggen dat het gebied een concentratiekamp is en dat ze beter de asielzoekers ‘op dit terrein kunnen flikkeren,* want die krijgen wél te eten’.
Ook dit zijn dierenliefhebbers. Zeer geëmotioneerde dierenliefhebbers, die het in een enkel geval niet bij schreeuwen laten: boswachters werden met de dood bedreigd, waarna Staatsbosbeheer zwichtte voor de druk en tegen de eigen filosofie in begon met bijvoeren.
De kern van de verhitte discussie laat zich al jaren reduceren tot de onmogelijke vraag: wat is eigenlijk natuur en in hoeverre mogen wij ons ermee bemoeien?
Een poging tot een antwoord op die vraag komt, opmerkelijk genoeg, van de makers van de natuurfilm De nieuwe wildernis, die de Oostvaardersplassen in 2013 prachtig (en nogal romantisch) in beeld bracht als een feeëriek dierenrijk, de ongerepte Nederlandse natuur op haar best.
Een film die nu, met terugwerkende kracht, bij uitstek de ironie van het genre laat zien: natuurfilms isoleren de natuur van haar omgeving, alsof ze in een mensloos vacuüm bestaat, alsof ze niet aan alle kanten wordt ingesloten door haar grootste bedreiging.
In hun nieuwste film (nu nog in veel bioscopen te zien) willen de makers - zich wellicht bewust geworden van die ironie - dan ook laten zien dat het onderscheid tussen natuur en de omgeving eigenlijk niet zo makkelijk te maken is. De wilde stad is een safari door Amsterdam, waar katten, ratten, meeuwen, slechtvalken, Amerikaanse rivierkreeften, halsbandparkieten, bijen, mensen en padden in relatieve harmonie met elkaar samenleven.
Tenminste, die gemoedelijke indruk moet de film wekken. Onze gids door de stedelijke jungle is de dikke kat Abatutu, met zijn gezellige Mokumse tongval. Op een struintocht door straten, parken en achtertuinen vestigt hij de blik op al het moois dat je gewoonlijk niet opvalt als je gestrest over de grachten dendert - een plastic nestje met pluizige meerkoetkuikens, een moedereend in een plantenbak op zes hoog, een vervaarlijke valk op de Zuidas.
‘Je gaat het pas zien als je het doorhebt’, luidt het Cruijfisme dat de film inleidt, en zulke Amsterdams folklore doordrenkt het hele avontuur: mondharmonica (Hermine Deurloo, de Nederlandse Toots), idyllische shots van de Jordaan en sentimentele Amsterdamse hiphop, afgewisseld met Manke Nelis - ‘Ik ben een ouwe hengelááár’.
Opnieuw een oefening in (natuur)romantiek dus, deze film. Maar het sterkste staaltje wishful thinking zit ’m natuurlijk in die pratende kat. Behalve voor onze onverbeterlijke neiging tot antropomorfisme staat Abatutu symbool voor onze dubbelzinnige omgang met dieren.
Nog geen paar minuten nadat het huisroofdier zich knorrend heeft zitten vergapen aan een smakelijk stukkie meeuwenkuiken, kijkt hij vol oprecht meededogen toe hoe een merel wordt verslonden door een grotere vogelcollega. Ach gossie, roept Abatutu uit, die arme merel was te laat.
Eenzelfde soort vertederende hypocrisie (want zo framet de film het, eerder als vertederend dan als ontluisterend) dook op bij de Oostvaardersplassen toen er ophef ontstond over het wel of niet serveren van een broodje hamburger aan de activisten.
En ook het nodige antropomorfisme is de betogers niet vreemd. De gestorven wilde dieren kregen een rouwprocessie als waren het mensen. Met kruizen, bidprentjes, bloemenkransen en doodskisten trokken de dierenliefhebbers door de polder, huilend en zingend.
Gestorven wilde dieren kregen een rouwprocessie met kruizen, bidprentjes, bloemenkransen en doodskisten
Als ik Arnon Grunberg was geweest had ik nu kunnen zeggen dat dierenliefde religie is. En misschien is dat niet eens zo’n gek idee. Er gaan diepe tegenstrijdigheden schuil in onze dierenliefde.
Zo heeft ze de potentie om mensen van allerlei (politieke) pluimage te verbinden - PVV’ers demonstreren in de Oostvaardersplassen hand in hand met linkse vegetariërs uit de Randstad. Maar het is ook een gevaarlijk licht ontvlambaar sentiment dat juist voor haat en verdeling kan zorgen.
De felheid van de activisten doet mij denken aan een recent onderzoek* dat ik onder kreten van herkenning de ronde zag doen op Facebook, waaruit bleek dat mensen makkelijker empathie opbrengen voor honden dan voor mensen. En aan maffiabaas Tony Soprano (uit de serie The Sopranos) die, tussen het moorden door, een traantje wegpinkt als de wilde eenden die overwinterden in zijn zwembad weer uitvliegen.
Kousbroek zat ernaast met zijn idee dat dierenliefde politiek fatsoen garandeert. Maar omgekeerd geldt zijn uitspraak wél: zoals dierenfilosoof Eva Meijer onlangs stelde* in de Volkskrant: ’Als je het goede wilt doen in je leven, hoort daar een goede omgang met dieren bij.’
De dierenactivisten en natuurbeschermers die in de Oostvaardersplassen tegenover elkaar staan, zullen het daarover eens zijn. Maar wát dat goede dan is, blijft ingewikkeld. Wat wel duidelijk begint te worden, is dat er voor de Oostvaardersplassen betere oplossingen bestaan dan het huidige beleid. (Bijvoorbeeld* meer beschutting en meer ruimte, iets wat het vorige kabinet geblokkeerd heeft.)
Natuurlijk, weerloze paarden zijn aantrekkelijker gezelschap dan politici, maar het lijkt me dat de betogers er goed aan hebben gedaan om met een petitie* in Den Haag aan te kloppen, in plaats van bij de boswachters. Op 25 april wordt daar door een commissie* advies uitgebracht over hoe het verder moet met het gebied.
Je zou hopen dat het argument ‘Het is nu eenmaal de natuur’ daarbij voor eens en voor altijd wordt erkend als een drogreden. Voor zover er nog van natuur te spreken valt in Nederland, hebben we die volledig omsingeld, dus we hebben voor haar te zorgen.