Op 9 september 1739 kwamen zo’n twintig slaven in de Amerikaanse staat South Carolina in opstand tegen hun onderdrukkers. Ze stalen wapens, doodden bewakers die hen wilden tegenhouden en begonnen een mars langs de rivier de Stono.

Behalve wapens hadden de slaven ook trommels bij zich. Het ritme van hun spel trok tientallen andere slaven aan. Pas na een week werden ze ingehaald en gedood door gewapende slavenhouders.

Na de slavenopstand werden trommels voor slaven in de regio verboden. Het gevolg: slaven leerden trommelen op ieder oppervlak dat voorhanden was en droegen hun ritme over van generatie op generatie. In 1843 observeerde een journalist dansende en trommelende slaven in Barnwell, South Carolina. En in 1933 werd James Brown er geboren, bij wie dit ritme de sleutel werd tot zijn succes.

Arm en rijk

Met dat verhaal opent Als je nog een boek zoekt voor je vakantiekoffer, kan ik deze muziekbiografie uit 2012 van harte aanbevelen.

Vóór The One wist ik weinig van James Brown. Maar al lezend raakte ik gefascineerd door het bizarre levensverhaal – en de bijna onmenselijke gedrevenheid – van deze man, die bekendstond als ‘the hardest working man in show business’.

Als kind woonde hij in een tijd in het bordeel van zijn tante

Brown begon zijn leven straatarm. Zijn eerste levensjaren bracht hij door in een houten hutje in South Carolina. Ook woonde hij als kind een tijd in het bordeel van een van zijn tantes. Ontkomen aan armoede bepaalde vervolgens een groot deel van zijn leven.

De titel van de biografie heeft een dubbele betekenis. De eerste ligt voor de hand: James Brown is The One, de enige echte, en beschouwt zichzelf ook zo, want bescheiden was hij allerminst. Maar ‘The One’ verwijst ook naar hét geheim achter zijn succes. Waar de muzikale klemtoon in de blues meestal valt (de downbeat), valt die bij James Brown (de upbeat).

Want, zei Brown: ‘Ik ben opgegroeid met de downbeat, en ik kan je met zekerheid zeggen: daar word je niet trots van. De upbeat is rijk, de downbeat is arm.’

Pieken en dalen

Browns harde werk – honderden intensieve shows, waarin hij continu danste, sprong en schreeuwde – leverde hem bijzonder veel succes op. Maar de dalen die volgden leveren nog boeiender leesstof op. In de loop van de jaren zeventig verloor Brown een groot deel van zijn publiek. En, door domme investeringen, ook zijn fortuin.

Zo kocht hij in 1970 een hotel in Baltimore voor 5 miljoen dollar. Na een paar maanden was er een brand in het hotel. In 1971 viel de FBI er binnen om een aantal bankrovers te arresteren. Kort daarop sloot Brown het hotel. In 1973 opende hij een nachtclub, die binnen een paar maanden afbrandde. Hoewel niemand werd gearresteerd, was de brand waarschijnlijk aangestoken.

Tot overmaat van ramp zeiden de oude eigenaren dat Brown niet eens voor het station had betaald

Brown bleef proberen een succesvol zakenman te worden. Een paar jaar later kocht hij een radiostation, WEBB. Al snel bleek dat WEBB leningen niet terugbetaalde en ook de muziek die het uitzond niet vergoedde (en evenmin de licenties had om de muziek te mogen draaien). Tot overmaat van ramp zeiden de oude eigenaren dat Brown niet eens voor het station had betaald.

Toen Brown weigerde de administratie van de radiozender te overhandigen aan de rechtbank, werd hij gearresteerd. Dat gebeurde in juli 1978 tijdens een optreden in het New Yorkse Apollotheater, zo ongeveer zijn muzikale thuisbasis.

Als Browns levensverhaal daar was geëindigd, zou het niet fascinerend zijn geweest, slechts treurig. Het volgende hoofdstuk is echter James Browns grote comeback in de jaren tachtig. Toen veel soulzangers van zijn generatie al min of meer met pensioen waren, bereikte Brown een nieuw publiek dankzij optredens in twee films: (1980) en (1985).

Een vechter

Je kunt wel stellen dat Brown een vechter was. Nooit gaf hij op. Na zijn comeback bleef Brown optreden tot hij in een rolstoel naar het podium moest worden gebracht.

Waar streefde Brown naar? Geld, ja. Maar dat was niet het enige. In een tv-interview uit 1969 vertelt Brown dat hij vecht voor zijn identiteit. Want, legt hij daar uit, Amerika ziet hem als een zwarte man, terwijl hij uiteindelijk simpelweg ‘een man’ wil zijn.

Browns heldere argumenten in het interview, deels geciteerd in de biografie, zijn indrukwekkend. Hij stelt dat zwarte Amerikanen zich niet zozeer willen afscheiden van Amerika, maar vooral iets zoeken om zich mee te identificeren. Dat ze niet langer tweede- of derderangs burgers in de VS willen zijn, ook omdat ze geen ander land hebben om heen te gaan. ‘Laat me een identiteit hebben!’

Brown zegt bewust niet geef me een identiteit. Hij wilde van niemand afhankelijk zijn. In datzelfde jaar, 1969, zei hij dat ook in een van zijn songs, met de lange titel: I Don’t Want Nobody to Give Me Nothing (Open Up the Door, I’ll Get It Myself).