Stel, je zit thuis en hoort iemand op de deur kloppen. Je doet open en een man vraagt: ‘Kan ik u interesseren voor onze e-maildienst? Wij lezen uw privécorrespondentie om u gericht spullen te verkopen.’ Vermoedelijk gooi je de deur dicht in zijn gezicht.

Een tijdje later is de huis-aan-huisverkoper terug. Of je het oké vindt als hij wat foto’s maakt van je huis en, mocht je er een hebben, je tuin. Om op het internet te zetten, waar iedereen het kan zien. Opnieuw is de kans groot dat je nee zegt.

Toch gebruiken we massaal Gmail en Google Maps, en laten Google daarmee gewillig in onze tuinen en mailboxen kijken. Hoe heeft het bedrijf dat voor elkaar gekregen? Vrij simpel: door het niet te vragen.

Ik ben het boek (2017) aan het lezen. Het is een indringende aanklacht tegen Google, Facebook en Amazon, bedrijven die de wereld veroveren door zich zo min mogelijk aan te trekken van wet- en regelgeving. Volgens de auteur, de Amerikaan Jonathan Taplin, moeten we ons tegen deze monopolisten verzetten, en laat de muziekindustrie ons zien waar te beginnen.

Wie houdt me tegen?

Googles beleid van niet vragen of iets mag, blijkt de norm in de techwereld. Taplin legt uit dat machtige mensen in Silicon Valley, onder wie PayPal-oprichter Peter Thiel, in deze vrijpostigheid sterk zijn geïnspireerd door de Russisch-Amerikaanse romanschrijfster en filosofe Ayn Rand.

Mag je wel zomaar overal een taxidienst beginnen? Wie weet, laten we het gewoon doen

Haar beroemde boek The Fountainhead (1943) draait om Howard Roark, een briljante architect die wordt tegengewerkt door de onwetende massa. Wanneer iemand aan Roark vraagt of hij echt denkt dat mensen hem zijn originele ontwerpen zullen laten bouwen, antwoordt hij: ‘Dat is het punt niet. Het punt is: wie houdt me tegen?’

Die filosofie zie je terug bij PayPal en bij Google, maar bijvoorbeeld ook bij Uber. Mag je wel zomaar overal een taxidienst beginnen? Wie weet, laten we het gewoon doen.

Anti-overheid

Al vroeg in het boek maakt Taplin duidelijk dat dit geen onschuldige gedachtegang is. De techwereld is misschien wel machtiger geworden dan overheden, en is vaak stellig anti-overheid.

‘Ik geloof niet langer dat vrijheid en democratie verenigbaar zijn’, schrijft Peter Thiel een jaar of tien geleden in een Thiel beschouwt politiek als een kwaad. Hij zou het willen vervangen met libertarisme, een filosofie waarin het individu en de vrije markt de enige waarden zijn.

Diezelfde Thiel schreef in 1995 het boek waarin staat dat ‘de multicultuur bestaat om westerse cultuur te vernietigen’. Het boek bekritiseert allerlei vormen van diversiteit, van ras tot gender tot seksualiteit. Je kunt je afvragen of Thiel de juiste persoon is om te bepalen hoe de wereld van morgen eruit moet zien.

Ook Google-oprichter Larry Page blijkt geen fan van regeringen. Hij heeft geïnvesteerd in research naar privésteden, om zonder overheidsinterventie in te experimenteren.

Cultuurcrisis

Waar techreuzen zich dus proberen te bevrijden van de politiek, gelooft Taplin juist dat er meer regulering moet komen. Niet alleen omdat de democratie onder vuur ligt, maar ook omdat de culturele sector wordt uitgehold.

Zo gebruikt Amazon zijn monopolie om de prijzen van schrijvers, uitgevers en andere makers naar beneden te drukken. Facebook koopt innovatieve platforms (van WhatsApp tot Instagram) voordat ze een gevaar voor diens monopolie op online communicatie kunnen vormen. En Google betaalt muzikanten maar een schijntje voor alle muziek op dochterbedrijf YouTube.

Maar er is hoop, zegt Taplin. Kijk maar naar de muzikanten. Die verzetten zich luidkeels tegen de onderbetaling door YouTube en al jaren voor

Mijn kritiek

Hier ben ik het niet helemaal met Taplin eens. Ten eerste is de filmindustrie misschien een beter voorbeeld. Die heeft al in een vroeg stadium voorkomen dat films gratis in hun geheel op YouTube mochten. Dat is effectief verzet.

Ten tweede lijkt Taplins visie van het verzet lichtelijk achterhaald. Als filmproducent werkte Taplin ooit aan The Last Waltz, een muziekdocu over het afscheidsconcert van The Band, een rockgroep die zijn hoogtepunt in de jaren zestig en zeventig beleefde. In Move Fast and Break Things neemt Taplin hun drummer Levon Helm als tragische casus om te laten zien wat er van de muziekindustrie is geworden.

In 1999 kreeg Helm kanker. De paar jaar daarna stortte de platenindustrie in. Hiermee stopten abrupt de royalty’s die Helm nodig had om zijn medische rekeningen te betalen. Dus moest hij weer gaan optreden, wat niet makkelijk was in zijn conditie.

De platenindustrie wordt nooit meer wat ze was in het vinyl- of cd-tijdperk

Taplin vindt het onrechtvaardig. Begrijpelijk, want er wordt wel degelijk nog steeds geld aan muziek verdiend, alleen worden nu vooral de techbedrijven rijk. Maar je kunt de klok ook niet zomaar terugzetten. De platenindustrie wordt waarschijnlijk nooit meer wat ze was in het vinyl- of cd-tijdperk.

Taplin heeft gelijk om te waarschuwen voor monopolievorming. En ik kan me goed vinden in zijn hoop dat de creatieve sector zich verenigt en een tegenmacht vormt ten opzichte van techgiganten. Maar volgens mij onderschat hij de voordelen van zulke platformen.

Kijk naar dance en hiphop. Dat zijn twee van de meest beluisterde genres van deze tijd, deels omdat de makers ieder platform omarmen zolang hun publiek er maar op zit. Dus ook YouTube. Taplins felle kritiek gaat eraan voorbij dat er ook waarde zit in de infrastructuur die het platform heeft gecreëerd.

Dat is mijn enige punt van kritiek op Move Fast and Break Things. Het is evengoed een indrukwekkend boek, dat mijn vraagtekens bij de ongereguleerde macht van techmonopolisten tien keer groter heeft gemaakt.