Deze dappere man leidde de eerste grote opstand tegen de Nederlandse slavernij

Karin Amatmoekrim
Correspondent Verzwegen geschiedenis
Illustraties: Brian Elstak (voor De Correspondent)

In deze editie van de serie Verzwegen geschiedenis: Er is een lange – maar onbekende – geschiedenis van verzet tegen de slavernij. Die begon met Cuffy, de leider van de allereerste georganiseerde slavenopstand tegen de Nederlandse kolonisten.

In Guyana, de voormalige Britse kolonie aan de westgrens van Suriname, ligt een klein eilandje precies waar Daar staan de resten van een fort dat ooit over de machtige riviermonding uitkeek. Bezoekers van de ruïne laten zich graag fotograferen naast een bord met de tekst ‘Fort Kyk-over-al, 1616’.

Wie een praatje aanknoopt met de lokale bevolking, wordt steevast gewezen op een grote, oude boom die aan de waterkant groeit. Hij wordt ‘the Dutch tree’ genoemd, omdat hij eeuwen geleden door de Nederlanders is geplant.

De derde grootste stad van het land heet nog steeds ‘New Amsterdam’, en tot voor kort werd in sommige kleine gemeenschappen in Guyana nog ‘Dutch Berbice’ gesproken, een op het Zeeuwse dialect gebaseerde creooltaal die

In het Nederlandse dorp Voorschoten kun je de monumentale buitenplaats ‘Berbice’ bezoeken, een gebouw dat een rijke jurist bouwde met het geld dat hij verdiende op een bloeiende suikerplantage En wie de uitdrukking ‘helemaal naar de Barrebiesjes gaan’ kent, weet dat dit betekent dat je naar de duivel gaat, en misschien zelfs om zeep geholpen wordt.

Het spreekwoord herinnert aan de netelige positie waarin de Hollanders zich ooit bevonden: in een moordend klimaat, slachtoffer van dodelijke ziekten en in de hoek gedreven door woedende slaafgemaakten die hun vrijheid terugeisten.

Tweehonderd jaar Nederlandse aanwezigheid

De geschiedenis van de Barrebiesjes, of eigenlijk Berbice, is relatief onbekend in Nederland. Maar het land dat nu Guyana heet, is bijna tweehonderd jaar in Nederlandse handen geweest.

Het gekoloniseerde gebied bestond uit drie delen, vernoemd naar de drie grote rivieren die vanuit het binnenland de Atlantische oceaan instromen: de Essequibo, de Demerary en de Berbice. Elk deel had een eigen Hollandse gouverneur. Het gebied maakte deel uit van wat wel de ‘Wilde Kust’ werd genoemd en

Tot slaaf gemaakte Afrikanen verbouwden koffie, katoen en suiker voor de Hollandse meesters, aanvankelijk vooral in de binnenlanden langs de oevers van de rivieren, maar later ook

Door de succesverhalen over het koloniale verleden van Europa en de gangbare gedachte dat het morele verzet tegen de slavernij uit progressieve, verlichte Europese hoek kwam, kun je denken dat slaafgemaakten eeuwenlang lijdzaam hun lot droegen.

In Berbice voltrok zich in 1763 de allereerste georganiseerde slavenopstand op het Amerikaanse continent

Niets is echter minder waar. Er waren vele vormen van verzet en weerstand, en de Afrikaanse bevolking van de koloniën heeft vanaf het begin nagedacht over nieuwe manieren van samenleven in de landen waarin zij terecht waren gekomen.

De geschiedenis van Berbice geeft daarvan een uitgesproken voorbeeld: hier voltrok zich in 1763 de allereerste georganiseerde slavenopstand op het Amerikaanse continent. De leider van het verzet onderhandelde met de Nederlandse gouverneur over het ‘delen’ van de kolonie.

Die leider stond bekend als Cuffy, wat van Kofi kwam – een nog altijd gangbare naam in Ghana, die ‘geboren op vrijdag’ betekent. Alleen al omdat Cuffy de eerste georganiseerde slavenopstand op het Amerikaanse continent leidde, verdient hij een plek in de serie

Constante onrust in de kolonie

De opstand kwam niet uit de lucht vallen. Door de explosieve groei van het aantal plantages langs de vruchtbare rivieroevers groeide de onrust. Hier viel geld te verdienen, zoveel was duidelijk, maar daarvoor was veel arbeidskracht nodig. Er werden steeds meer tot slaaf gemaakte Afrikanen aangevoerd. De verhouding tussen wit en zwart groeide extreem scheef: in 1760 telde de kolonie 350 Europeanen en 4.000 Afrikanen.

De wetenschap dat ze ver in de minderheid waren, maakte de witte opzichters bang. Ze traden met harde hand op. Wie als slaafgemaakte niet aan de strenge eisen van de opzichters voldeed, kon steeds wredere straffen verwachten.

Veel slaafgemaakten zochten naar manieren om te ontsnappen. Sommigen vluchtten naar Suriname, waar ze verdwenen in de binnenlanden en zich aansloten de al eerder in Suriname gevluchte slaven, die eigen samenlevingen startten, ver weg van de wereld van de kolonisten.

Die ‘marronage’ was een groot probleem voor de kolonisator, want het betekende immers een aanzienlijk verlies van arbeidskrachten. Zodra er een uitbraak was, maakten patrouilles jacht op de weggelopen mannen en vrouwen – en wanneer ze werden gevonden, waren de straffen buitengewoon zwaar, als afschrikwekkend voorbeeld voor de anderen.

Die aanpak vergrootte de onvrede echter alleen maar. Nadat in 1762 een opstand op de plantage Goedland en Goed Fortuin gewelddadig was neergeslagen, met de dood van dertig tot slaaf gemaakte Afrikanen gonsde en kookte het van ingehouden woede onder de plantagebevolking van Berbice. De wreedheid van de plantage-eigenaren aan de Wilde Kust leidde zelfs tot zorgen bij hun witte tijdgenoten.

‘Deze mensen gebruikt gij in uw dienst, en de meesten van u handelen ruwer en harder met hun als zij met hun domme vee handelen’, schreef de zendeling Jan Willem Kals in 1756 in Nuttige en noodige bekeeringe der heidenen in Suriname en Berbices.

‘Is het wel te verwonderen dat deze mensen weglopen? En dan in de bossen bij elkaar komen, daar allerlei overleg plegen om u te eniger tijd betaald te komen zetten,

Kals kreeg gelijk. De spanningen namen in de maanden na de opstand op Goedland en Goed Fortuin verder toe – om uiteindelijk tot een gewelddadige uitbarsting te komen.

De opstand van 1763

In de vroege ochtend van 23 februari 1763 trokken de slaafgemaakten van plantage Magdalenenburg naar de velden. Het leek een dag als elke andere, totdat, vlak voor ze aan het werk zouden gaan, de slaafgemaakten zich op de witte opzichter stortten

Wat de specifieke aanleiding was, is niet bekend, maar de van oorsprong Franse familie Vernesobre die de plantage Magdalenenburg in bezit had, stond erom bekend slaafgemaakten keihard te behandelen. De gouverneur van Essequibo, Laurens Storm van ’s Gravesande, noemde de familie ‘erger dan barbaren’.

Na de opzichter te hebben gedood, haastten de ‘Magdalenenburgers’ – naar verluidt 73 mannen en vrouwen – zich naar het grote huis en verzamelden ze alle vuurwapens die er waren. Angstig, maar ook opgewonden, trokken ze naar de naastgelegen plantage La Providence om de slaafgemaakten daar ervan te overtuigen zich bij hen aan te sluiten en samen te ontsnappen.

De Magdalenenburgers hadden waarschijnlijk nooit de bedoeling het koloniaal bewind aan te vallen: ze zochten simpelweg de vrijheid om een eigen leven te leiden

De meesten durfden dat niet: het leven buiten de plantages was onzeker, en de Zuid-Amerikaanse wildernis was nagenoeg ondoordringbaar. Uiteindelijk sloot een tiental zich bij de groep aan. De rest bleef achter op La Providence, waarschijnlijk bang voor de repercussies van de gouverneur van Berbice, Wolfert Simon van Hoogenheim.

Toen die hoorde van de opstand, stuurde hij inderdaad versterking naar Magdalenenburg. De opstandelingen waren toen al gevlucht en hadden zich verschanst in het oerwoud langs de Corantijn, de grensrivier met Suriname.

De Magdalenenburgers hadden waarschijnlijk nooit de bedoeling het koloniaal bewind aan te vallen. Ze zochten simpelweg de vrijheid om een eigen leven te leiden. Toch heeft hun ontsnapping waarschijnlijk geleid tot een veel groter en ingrijpender verzet dat de eerste georganiseerde slavenopstand in de geschiedenis van de Caraïben zou zijn, later bekend als de ‘Berbice Slave Rebellion’.

Cuffy, leider van de slaafgemaakten

In de tijd van de opstand op Magdalenenburg woonde er op Lilienburg, een plantage een stukje stroomafwaarts aan de rivier Canje, een jonge Afrikaan die Cuffy (of: Kofi) werd genoemd. Hij was in Berbice terechtgekomen nadat hij vermoedelijk als kind verkocht was aan mensenhandelaren in West-Afrika.

Toen het nieuws van de opstand op Magdalenenburg hem bereikte, was Cuffy al bezig een eigen opstand op Lilienburg voor te bereiden. Hij was een getraind vechter en genoot het vertrouwen van de mannen en vrouwen die het juk van de slavendrijvers wilden afwerpen.

Het succes van de Magdalenenburgers was het startschot voor de verspreiding van een koloniebreed verzet, en onder de leiding van Cuffy leek de groep onstuitbaar. Lilienburg was snel ingenomen. Cuffy bewapende zijn mensen met de wapens die ze buitmaakten in het opzichtershuis.

Vervolgens zakten ze af naar de naastgelegen plantage, en die daarnaast, en die daarnaast. Met elke ingenomen plantage werden meer wapens veroverd, en sloten zich meer mensen bij het verzet aan. Huizen en velden werden in brand gestoken, witten die zich verzetten werden vermoord. Langzaam maar zeker zakte de verzetsgroep langs de Berbice naar beneden, tot ze aankwamen bij de hoofdstad van de kolonie: Fort Nassau.

De dood op Plantage Peereboom

Op de vlucht voor het geweld, had de witte bevolking van Berbice een veilig heenkomen gezocht in de naastgelegen kolonie Demerera. Wie niet zover kwam, verschool zich op de gouvernementsplantage Peereboom – een van de weinige plekken waar de burgerwacht nog enigszins intact was.

In het stevige stenen huis van de plantage verschansten zich op 3 maart 1763 veertig mannen en twintig vrouwen en kinderen, toen Peereboom door vijfhonderd voormalige slaafgemaakten werd belaagd.

Pogingen tot overleg mislukten. De rebellen toonden geen genade. Het dak van het plantagehuis werd in brand gestoken, en elke Europeaan die het huis uit vluchtte, werd neergeschoten. Ooggetuigen vertelden later dat de rebellen meerdere mensen zouden hebben Een gehate witte opzichter zou zelfs

Jaren later nog zouden de wildste verhalen de ronde doen over hoe bloeddorstig de wraak van de slaafgemaakten was en hoe ze de straffen waaronder hun eigen mensen hadden geleden nu toepasten bij de witten.

Eeuwen later, in 1955, schreef de Guyanese schrijver Edgar Mittelholzer een roman over een Hollandse plantagehouder die werd vermoord tijdens de slavenopstand van 1763. In het verhaal kan zijn ziel geen rust vinden

Ook in het verre Nederland werd met afschuw bericht over de opstand. In mei 1763 bracht de Oprechte Haerlemsche Courant de ‘droevige tijding’ dat nadat het huis op plantage Peereboom door de rebellen was overmeesterd, ‘de Hollandse Gouverneur, en zyne Familie, benevens noch 22 Familien,

Met een krijgsmacht van nog geen dertig soldaten stond de gouverneur machteloos tegenover het verzet, dat inmiddels zo’n drieduizend man telde

Waarschijnlijk werden hiermee de gevluchte families van de andere plantages bedoeld, want gouverneur Van Hoogenheim was op dat moment niet op plantage Peereboom. Hij was wel degelijk in leven, hoewel hem de moed inmiddels wel behoorlijk in de schoenen moet zijn gezakt.

Met een krijgsmacht van nog geen dertig soldaten stond hij machteloos tegenover het verzet, dat inmiddels zo’n drieduizend man telde. Daar kwam bij dat onder de Nederlanders een difterie-epidemie was uitgebroken, een ziekte waaraan Van Hoogenheim eerder al

Het was Van Hoogenheim duidelijk dat Berbice verloren was. Om het enige stevige bouwwerk dat de kolonie rijk was niet in de handen van de Afrikanen te laten vallen, besloot hij Fort Nassau in brand te laten steken.

De gouverneur vluchtte met de overgebleven Europeanen naar Sint-Andries, een stuk savanne aan de monding van de Berbice. En terwijl de anderen smeekten om in godsnaam het inferno van Berbice te verlaten, besliste Van Hoogenheim dat hij de kolonie niet zo makkelijk zou opgeven.

Misschien vreesde hij dat als één kolonie verloren raakte aan slaafgemaakten, de andere onverbiddelijk zouden volgen. Als hij maar lang genoeg stand zou houden, zou er vast versterking komen.

De nieuwe gouverneur van Berbice

De verwoesting van Fort Nassau was voor Cuffy een teken dat de Hollanders verloren hadden. Hij riep zichzelf daarop uit tot de nieuwe gouverneur van Berbice, terwijl hij zijn rechterhand Akara aanwees om de discipline in de groep in stand te houden, en te zorgen voor proviand en andere noodzakelijkheden.

Nu hij Berbice in handen had, en de Hollanders zo goed als verslagen waren, wilde Cuffy de oorlog beëindigen. Hij zocht contact met Van Hoogenheim en schreef hem een brief, Opvallend is het respect waarmee Cuffy Van Hoogenheim aansprak, terwijl hij op hetzelfde moment geen twijfel liet bestaan over wie nu aan het hoofd van de kolonie stond:

‘Cuffy, Gouverneur van de en Kapitein Akara sturen groeten en informeren Uwe Excellentie dat zij geen oorlog zoeken. Maar als Uwe Excellentie oorlog wil, dan zijn de Negers daartoe bereid.’

Cuffy wees daarbij de reden aan voor de opstand: de slechte behandeling door de plantage-eigenaren. Hij noemde de boosdoeners met naam en toenaam: ‘Barkey en zijn bediende De Graff, Schook, Dell, Van Lentzing en Frederick Betgen, maar vooral Meneer Barkey en zijn bediende De Graff, zijn de belangrijkste veroorzakers van de rellen in Berbice. De Gouverneur (Cuffy) was er getuige van toen het gebeurde, en hij was er zeer kwaad over.’

Cuffy vervolgde met een duidelijke onderhandeling. Hij was bereid te praten, en zolang Van Hoogenheim daarvoor open stond, had hij niets van de Afrikanen te vrezen:

‘De Gouverneur van Berbice vraagt Uwe Excellentie om te komen en met hem te spreken; wees niet bang. Maar als u niet komt, dan vechten wij net zo lang door tot er geen christen meer over is in Berbice.’

Tenslotte bood Cuffy Van Hoogenheim een overeenkomst aan: geen oorlog, maar een onderlinge verdeling van het land. En, belangrijker nog, een einde aan de slavernij (althans, voor Cuffy en de zijnen).

‘De Gouverneur zal Uwe Excellentie de helft van Berbice schenken, en alle Negers zullen zich hoog langs de rivieren terugtrekken, maar denk niet dat zij slaven zullen blijven. De Negers die Uwe Excellentie op zijn schepen heeft – die kunnen slaven blijven.’

Verdeeldheid na de opstand

De laatste toevoeging – ‘die kunnen slaven blijven’ – schetst de complexe relatie die de achttiende-eeuwers hadden met het slavernijsysteem. Het verzet tegen de slavernij had talloze gezichten: er waren er die met kracht hun vrijheid terugnamen, en er waren er die vluchtten en zich volledig onttrokken aan de gewelddadige wereld van de kolonisten.

Maar er waren er ook die meewerkten met de witte opzichters, vaak onder dwang, en mee op jacht gingen om weggelopen slaafgemaakten terug te halen. Een voorbeeld van dit soort volksverraders waren de vernoemd naar de rode hoofddeksels die ze droegen zodat de witte soldaten ze niet verwarden met vijandige Afrikanen.

In een boek van Eveline Sint Nicolaas dat het Rijksmuseum staat een pijnlijk voorbeeld van hoe het verzet door verraad van binnenuit kon worden gebroken.

In 1862, een eeuw na de opstand in Berbice, was er grote onrust onder de slaafgemaakten in Suriname. In geheime vergaderingen vertelde de slaafgemaakte Colin van Nickerie (vlak over de grens met Berbice) meeslepend over de noodzaak van verzet en de aanstaande bevrijding van de zwarte mens.

Colin was populair, wat de witte meesters natuurlijk een doorn in het oog was. Uiteindelijk werd hij verraden door George, een andere slaafgemaakte, en tijdens een van de geheime bijeenkomsten gearresteerd.

De verrader kreeg ter beloning een penning met de inscriptie: ‘Aan den Slaaf George van de pl. Leasowes. Voor bewezene trouw aan het Wettig Gezag in 1863’. Colin werd ter dood veroordeeld en verdween in de vergetelheid. Georges penning ligt nog steeds in het Rijksmuseum.

Cuffy zou uiteindelijk niet zijn strijd verliezen door verraad. Wel werd duidelijk dat de tot slaaf gemaakte Afrikanen verdeeld waren over hoe de oorlog het beste gevoerd moest worden – en wie uiteindelijk de leiding had over die verzameling mensen die, op een gemeenschappelijke vijand na, niets met elkaar gemeen hadden.

Cuffy de ‘huisslaaf’

Cuffy was een uitgesproken tegenstander van oorlog en stelde een verdeling van het land met de witten voor, maar veel van zijn aanhangers dachten daar anders over.

Een belangrijk deel van het interne verzet kwam van de ‘veldslaven’, de tot slaaf gemaakten die het zware werk op de plantages deden. Ze wantrouwden Cuffy omdat hij een van de zeldzame ‘huisslaven’ was; iemand die zijn werk in het huis van de plantage-eigenaar deed en vaak letterlijk dichter bij de witte onderdrukker stond.

Was dat misschien waarom Cuffy sprak over vrede met de Europeanen? En wilde hij daarom liever geen oorlog, maar stelde hij voor om het land onderling te verdelen?

Van Hoogenheim kreeg lucht van de onvrede in het leger van Cuffy en gaf bewust nog geen antwoord op Cuffy’s aanbod, in de hoop dat er hulp van buitenaf zou komen. Het geduld onder de gelederen van het verzet raakte op, en zonder toestemming van de leider voerden verschillende verzetsleden aanvallen uit op de resterende plantages die nog in handen van de Nederlanders waren.

Cuffy schreef opnieuw een brief aan Van Hoogenheim waarin hij de vrijheid voor de slaafgemaakten opeiste. De Leeuwarder Courant van 9 juli 1763 berichtte hierover onder ‘militair nieuws’:

‘Met brieven van Suriname’, zo begon het bericht, was het nieuws gekomen dat op 14 mei ‘de Negers een Attacque van 7 tot 1 uure hadden gedaan’, maar zich moesten terugtrekken. ‘Op de volgenden dag had het Hoofd der Muytelingen een voorslag van Vreede aan den Gouverneur laten doen, mits dat alle de Rebellen vry verklaard worden, en dat men hen de helft van de Colonie wilde afstaan, om daar te woonen; maar men sustineerde, dat zulks in geenen deele

Nederland was kennelijk niet van plan een kolonie te delen met tot slaaf gemaakte Afrikanen

Nederland was kennelijk niet van plan een kolonie te delen met tot slaaf gemaakte Afrikanen. De systematische onderdrukking zorgde voor goedkope arbeid en dus grote winsten. Hen uit de slavernij ontslaan, zoals Cuffy eiste, was een idee dat anno 1763 hoon en verontwaardiging uitlokte.

Van Hoogenheims tactiek van wachten op hulp van buitenaf bleek uiteindelijk succesvol. In het kamp van het verzet groeide de onvrede over Cuffy’s vredesonderhandelingen. Er stond een nieuwe leider op, Atta, achter wie zich steeds meer Afrikanen schaarden.

Na een confrontatie tussen de aanhangers van Cuffy en die van Atta, wonnen de laatsten. Cuffy, gedesillusioneerd, pleegde zelfmoord. Het verzet stond nu definitief onder leiding van Atta.

Het einde van de opstand

Intussen kregen de in het nauw gedreven Hollanders versterking van de gouverneur in Suriname. Ook van het eiland Sint Eustatius kwam hulp. Het kwam tot een aantal veldslagen met het verzet onder Atta, waarbij de Afrikanen zich ternauwernood staande hielden.

Toen in december 1763 een Nederlandse vloot met zo’n zeshonderd soldaten aan de monding van de Berbice aanmeerde, was dit het begin van het einde voor het verzet. In een reeks gevechten verdreven de soldaten de Afrikanen van de plantages en in de zomer van 1764 was de hele kolonie heroverd.

In totaal waren er meer dan 1.800 Afrikanen omgekomen. Atta werd gearresteerd, en met andere kopstukken van het verzet ter dood veroordeeld. In drie executierondes brachten de Nederlanders 119 rebellen om. De meesten stierven aan de galg, een deel werd geradbraakt en 24 van hen werden levend verbrand, van wie zeven met ‘klein vuur’, om de dood

Voor Atta, die gold als de hardvochtigste van de rebellen, was de allerwreedste doodstraf in het leven geroepen die men wellicht kan bedenken. Zo wreed, dat ik deze hier

Trots en kracht

Achteraf werden de trots en kracht van de Afrikanen geroemd. Niet alleen door de zwarte bevolking van Berbice, maar ook door witte getuigen die vertelden dat ‘niet alleen Atta, die gedurende eenige uren gefolterd werd’, maar ook bijna alle andere slaafgemaakten ‘zonder schreeuwen of kermen hunne straffen met moed en standvastigheid ondergingen’. Daarin betoonden zij ‘werkelijk meer waardigheid dan sommige der naar de executie toegestroomde

De dood van Atta en Cuffy, en van de 1.800 anderen die zich bij het Afrikaanse verzet hadden aangesloten, betekende het einde van de eerste georganiseerde slavenopstand op het Amerikaanse continent. Bijna een jaar was een groot deel van de kolonie in handen van de Afrikanen geweest.

Toen Nederland zijn positie in Berbice had hersteld, werden in hoog tempo nieuwe slaafgemaakten ingevoerd, en gingen de plantagehouders over tot de koloniale orde van de dag. Berbice, Essequibo en Demerara werden uiteindelijk verloren aan Engeland en tot Brits-Guyana gedoopt.

Na de zelfstandigheid van Guyana in 1966 werd 23 februari, de dag dat de grote slavenopstand begon, uitgeroepen tot nationale feestdag van Guyana. Op die dag wordt ook Cuffy elk jaar opnieuw geëerd als leider van het verzet en Guyana’s nationale held.

De duisterste verhalen zijn Hollands

De Dutch tree uit het begin van dit verhaal is niet de enige boom in Guyana met Nederlandse wortels. Op verschillende plaatsen in het land staan ‘Dutchman trees’; bomen waaraan sterke, duistere krachten worden toegedicht.

Een oud Guyanees spookverhaal verhaalt hoe de Nederlandse kolonisten eeuwen geleden de gewoonte hadden hun rijkdom te verstoppen tussen de wortels van deze bomen. Om de plek niet te verraden, werden de slaafgemaakten die het gat voor de schat moesten graven vermoord, en samen met de schat begraven. Sindsdien, zegt men, worden de Dutchman trees in Guyana geplaagd door de

Het komt door de bewogen, duistere geschiedenis die het land deelt met Nederland, dat juist de geesten in de Dutchman trees gelden als de kwaadaardigste en meest verdorven van alle spookverhalen die het land rijk is.

De ‘Berbice Slave Uprising’ mislukte uiteindelijk weliswaar, maar had toch grote gevolgen. De opstand liet zien waartoe georganiseerd verzet tegen koloniaal geweld in staat was.

Tegenwoordig zien historici het verzet als voorloper van en inspiratiebron voor de Haïtiaanse Revolutie van 1791. Over deze revolutie gaat de volgende aflevering van Verzwegen geschiedenis, omdat zij van onschatbaar belang is geweest voor de identiteit van de Caraïben, en omdat ze de grote verknooptheid toont van de wereldgeschiedenissen, van de Verlichting als aanzet tot het nadenken over universele mensenrechten, tot de repercussies voor zwarte staten die hun zelfstandigheid opeisen.

Met dank aan

Correctie 6 augustus 2018: In een eerdere versie stond in de eerste alinea dat het fort Kijk-over-al uit 1816 kwam. Dat moet 1616 zijn. Er stond ook dat Guyana in 1970 zelfstandig werd, dat moet 1966 zijn. Beide jaartallen zijn aangepast.

Dit verhaal is onderdeel van het project waarin we onderbelichte geschiedenissen delen die in elk schoolboek thuishoren. Partner biedt bronnen en achtergrondinformatie, organiseert evenementen en lesmateriaal.Radiozender maakt video’s en radio over dit thema. Dit jaar verschijnen meer verhalen in deze reeks, die