Oh nee hè, toch niet weer zo’n zielig, schrijnend, van emoties overlopend verhaal over hulpeloze arme mensen die hun huis uit worden gejaagd door een harteloze woningcorporatie en een genadeloze, kafkaëske gemeente?

Die gedachte flitste door mijn hoofd toen ik vorige week een mail opende van lezer Hans. Hij schreef dat hij zijn sociale huurwoning uit moet vanwege ingrijpende renovatieplannen die in feite neerkomen op sloop.

Dit schreef hij onder meer:

Adieu schuifdeuren, glas-in-lood ramen, plafonds met sierlijsten. Adieu, huurprijzen die niet de helft van je inkomen opeten. Adieu, sociale samenhang in de wijk. Adieu, buren van jaren!

Want wij, de huurders, zijn ongewenst. We brengen niet genoeg geld in ‘t leeggespeculeerde Vestia-laatje. De vrije markt, het is een prachtig iets. Nou, wat zullen we doen: laten we ons verbannen naar duurdere en toch kleinere woningen? Of zullen we toch maar eens een beetje gaan tegenstribbelen?

Een ander verhaal

Nu wordt er bijna overal in Rotterdam lustig gesloopt. Dus schrijnende verhalen voor het oprapen.

En dat slopen leek me ook best een goed idee. Want deze stad kent heel veel verpauperde wijken, waar mensen zonder geld opeengepakt wonen in gedateerde huizen. Wordt niemand blij van. En ik had me vorige week nog voorgenomen niet meer zo op deze stad te lopen mopperen.

Alleen dit leek een ander verhaal. Dit woonblok staat in een prettige straat in Bergpolder, op een kwartier lopen van Rotterdam Centraal. Hier is geen overconcentratie van armen. En de huizen zijn juist zeer gewilde jarendertigwoningen. Bewoners krijgen voortdurend van die briefjes in de bus: of ze hun huis niet willen verkopen aan hebberige speculanten of projectontwikkelaars.

Het leek er meer op dat deze mensen niet in het plaatje passen.

En trouwens, los van de vraag of dat zomaar kan, en of het überhaupt goed of slecht beleid is: de uitvoering vond ik nogal stuitend. Bewoners krijgen te maken met taalspelletjes en vage informatie – en dat over zoiets basaals als het dak boven hun hoofd.

Rotterdam is veel harder voor z’n eigen Rotterdammers dan ik zelf eerst doorhad.

Bewoners zijn strijdvaardig, niet zielig

Maar ik denk dat de stad ook het verzet tegen de slooplust heeft onderschat. De bewoners die ik sprak waren niet zielig, maar strijdvaardig. En er zaten mensen bij die sociaal zeer kwetsbaar zijn, maar in een mum van tijd hadden ze samen toch een front gevormd. Ik vond zowel schokkend als inspirerend.

Rotterdam is de afgelopen tijd een prachtige stad geworden, dat vinden vriend en vijand. Alleen de vraag is dus wie er binnen haar poorten mogen blijven.

Daar had ik het deze week ook over met de Britse schrijver Ben Judah. Hij schreef met een jaloersmakend goed boek met literaire reportages over zijn geboortestad Londen. Hij zwerft door de stad en dompelt zich onder in de achterkant van de stad, trekt op met dakloze Roemenen, steenrijke arabieren, leraren op probleemscholen, bouwvakkers.

De verfissende aanpak van Ben Judah

Het boek is zo goed omdat hij geen mening geeft maar steeds gewoon Londenaren aan het woord laat. Hij wil alles met eigen ogen zien. Dat is heel verfrissend in tijden waarin mensen een stad denken te kennen door rond te struinen op internet in plaats van op straat. Lees het boek, je leert veel over de harde realiteit van migratie. Maar verwacht geen aanstellerige apocalyps. En ook geen multiculti-utopia. Wel: menselijke verhalen uit een radicaal veranderde stad.

Ik was al groot fan, dus toen ik hoorde dat hij in Rotterdam was (op uitnodiging van debatplatform De Dépendance) nodigde ik hem uit voor een lange wandeling door de achterkant van Rotterdam.

We namen de watertaxi naar de Brielselaan en liepen door de Tarwewijk, waar Denk vijftig procent van de stemmen haalt (dat vond hij nogal beangstigend). En door Carnisse, een doorgangswijk met veel Oost-Europese migranten (‘De wijk van witte kentekens’, aldus ), dat hem weer erg deed denken aan stukjes Londen.

Onderweg spraken we over Rem Koolhaas, Thierry Baudet, Pim Fortuyn en de Duitse schrijver W.G. Sebald.

Maar ook over de haven, en waar de rosse buurt tegenwoordig zou zijn, voor al die matrozen (ik hoorde laatst dat veel rederijen hun matrozen niet meer laten passagieren, die zitten vast op de schepen; andere rederijen regelen busjes naar Amsterdam).

Zelfs de armste wijken van Nederland vond hij fraai vergeleken met die van Londen. Dus hadden we het ook over vragen als waarom snackbars tegenwoordig frites atelier heten en alles glanst in deze stad terwijl veel Rotterdammers desondanks niet blij zijn met de nieuwe tijd.

Altijd fijn om je stad te bekijken met de ogen van een ander. Judah vond bijvoorbeeld nogal schokkend. Die Nederlandse wet maakt het mogelijk om arme Nederlanders te weren uit bepaalde wijken. Hij verbaasde zich erover dat zoiets in Nederland mocht, net zoals hij zich verbaasde over die het mogelijk maakt om kinderen geboren in achterstandswijken 25 uur per week weg te halen bij hun ouders om ze les te geven in Deense normen en waarden.

Hij vertelde dat hij sinds kort vanwege de liefde in New York woont. Op het gebied van geboorterechten vond hij de VS ‘linkser’ dan Nederland, dat hij eerder heel rechts vond op dit vlak. ‘Zulke wetten, die in Europa mainstream zijn, zouden ondenkbaar zijn in de VS, zelfs onder Trump’.

Binnenkort lees je hier het verslag van de wandeltocht. Dat was ’m voor nu, fijn weekend en tot de volgende!

Arjen

P.S.Nog twee kleine leuke nieuwtjes over m’n boek Ik hoorde vorige week dat het op de longlist staat voor de Brusseprijs 2019, de prijs voor het beste journalistieke boek, tussen allerlei En misschien wel een nog fijnere waardering: geïnspireerd door m’n boek ging de Helmondse journalistiekstudent Liam Toll (18) terug naar St. Louis en Ferguson. Hij kreeg een tien voor de multimediale productie ‘Ferguson, vijf jaar later’, mailde hij me laatst. Voor wie een impressie wil van hoe het nu gaat met de stad en met sommige personages uit het boek: je kunt