Eén omgekeerde vlag zette mijn beeld over een protesterende volkswijk op z’n kop
Het leek mij allemaal zo lekker zwart-wit in de Wielewaal, een Rotterdamse volkswijk die wordt afgebroken en herbouwd: de projectontwikkelaars, de gemeente en de rijkere nieuwe bewoners waren de slechteriken; de oude en minder kapitaalkrachtige bewoners het slachtoffer. Tot ik daar een omgekeerde vlag tegenkwam.
Had ik maar niet aangebeld bij dat huis waar een omgekeerde vlag aan de schutting hing. Dan kon ik jullie nu een simpel kerstverhaaltje opdissen. Over eenvoudige mensen die zich moedig verweren tegen het systeem.
Want het begon simpel: met een boerenvlag in Rotterdam-Zuid. Zulke protestvlaggen zie je vaker in Rotterdam: soms in het centrum, vooral in de buitenwijken. Die vlag staat voor meer dan onvrede over het stikstofbeleid alleen; het is een hartenkreet van mensen die zich ongehoord voelen.
Dat brede onbehagen zou ik mooi kunnen illustreren aan de hand van die ene vlag. Hij hing in de Wielewaal, een prachtig groen buurtje met schattige lage peperkoekhuisjes. Het volksbuurtje gaat momenteel gefaseerd tegen de vlakte. Een groot deel van de oorspronkelijk 545 huisjes is al gesloopt.* Daarvoor in de plaats verrijzen nieuwe huizen, merendeels commerciële huurwoningen en koopwoningen van ruim vijf ton. Armen eruit, rijken erin: simpel.
Nu goed, aan een van die oude huisjes hing dus een boerenvlag. En ik dacht: die bewoner was ongetwijfeld ook iemand die moest ‘wijken voor de rijken’. Dus ik snapte die vlag wel. Sterker: als je het paradijs uit wordt gestuurd, dan leek het me nog een behoorlijk ingetogen protest. Progressieve mensen hebben vaak weinig op met vlagvertoon – dat is iets nationalistisch, iets rechts, nietwaar – maar draai zo’n vlag om en juist die progressieven vinden het al gauw te gortig. Blijken zij opeens de nationalisten. Die boerenvlag dwingt tot omdenken.
Was ik maar naar huis gegaan
Ik hoefde alleen maar naar de Wielewaal terug te fietsen om de moraal van het verhaal op te halen. Maar toen ik dat deed, diende zich een probleem aan. De vlag was weg. Of nu ja, er hing nog een vlag, alleen keurig recht. De schutting was nu verpakt in oranje landbouwplastic. Helemaal in de voetbalsferen. De bewoner was kennelijk weer trots op Nederland. Was er een wonder gebeurd? Ik belde aan; niemand deed open.
Toen had ik alsnog moeten afdruipen. Maar ik wandelde nog even de Wielewaal in. Drie jaar geleden kwam ik hier vaker, toen maakte ik een verhaal over het buurtje, misschien wel het mooiste van Nederland.
De huizen zijn in 1949 gebouwd. Rotterdam lag nog in puin, net als nu was er een groot huizentekort. Om die nood te lenigen, verrees in een polder naast de Waalhaven een dorpje van prefabwoningen, bestemd voor mensen met een bescheiden inkomen. Slechts één laag hoog, met een flauw puntdak.
Deze prefabstulpjes bleken vreselijk degelijk. De bedoeling was dat ze er 25 jaar zouden staan, maar ruim 70 jaar later staan de meeste er nog
‘Een knusse dorpsgemeenschap aan de rand van de grote stad’, juichte het socialistische dagblad Het Vrije Volk destijds.* De bakstenen huisjes kregen zelfs een doucheruimte, stoken ging op kolen. De prijzen waren ook ouderwets: gemiddeld 6 gulden per week. Een schijntje, zelfs omgerekend inclusief inflatiecorrectie enzovoorts: 114 euro per maand voor een eengezinswoning met ruime tuin in een groene stadsbuurt.
Bovendien bleken deze prefabstulpjes vreselijk degelijk. De bedoeling was dat ze er 25 jaar zouden staan, maar ruim 70 jaar later staan de meeste er nog. En nog sterker dan de huisjes zelf, was de ziel van dit nooddorpje. Een hechte buurt waar de touwtjes uit de brievenbussen bungelden, maar waar ook strakke leefregels golden. Bijvoorbeeld dat je de ligusterheg rondom je tuin moest snoeien op precies 80 centimeter hoogte.* En nog steeds verbeteren de bewoners je hier als je dat woord ‘noodwoningen’ gebruikt: het zijn ‘semipermanente’ woningen.
Maar zelfs die kranige huisjes waren drie jaar geleden al echt versleten. De wind blies door de wanden, vloeren waren zo scheef als knikkerbanen, de ligusterheggen woekerden. Er stonden ook al huisjes leeg; ze waren dichtgespijkerd en beklad met graffiti. En toch was ik getroffen door de charme van de Wielewaal. Eerder een bungalowpark in een bos dan een stadsbuurt in Rotterdam-Zuid. En de Wielewaal was inderdaad de inspiratiebron geweest voor Center Parcs, zo las ik.* In 1949 was hier iets ontzettend goed gegaan.
En wat nog niet versleten was: de sociale cohesie. Vrijwel niemand wilde uit het wijkje weg. Er moesten nieuwe huizen komen: daarover waren de meesten het wel eens. Maar de bewoners zagen het liefst een kopie van wat ze hadden, want daar waren ze gelukkig: eenzelfde aantal lage huisjes, maar dan in nieuwstaat.
De corporatie Woonstad, eigenaar van de huizen, had andere plannen. Die wilde meer huizen bouwen dan er nu stonden. En hoger, dus met één of meerdere lagen erop. Sociale huurwoningen maar ook veel dure huurwoningen en koopwoningen. De belofte was: iedereen die vóór 21 april 2011 al in de wijk woonde, zou in de nieuwe Wielewaal kunnen terugkeren. Daarover maakte de corporatie in 2011 een afspraak met de bewoners: Convenant Vernieuwing Wielewaal.
Nieuwe huizen van een half miljoen
Drie jaar terug hing de buurt echter vol spandoeken: ‘Wij kunnen het veel beter’ en ‘Wielewalers wijken niet voor Woonstad’. Want er was intussen een groep bewoners opgestaan die zich koppig verzette tegen het plan van Woonstad en de gemeente: de ‘Unie Van en Voor de Wielewaalers’. Die bewoners kwamen met een alternatief plan. Ze zouden in eigen beheer huizen neer laten zetten: 545 energieneutrale en levensloopbestendige woningen.
Ik bezocht een buurtfeest en sprak daar een van de initiatiefnemers, Jan Verschuren. Hij schetste een bewonerscoöperatie zonder overheadkosten, zonder duur hoofdkantoor en ‘zonder directeur met privéchauffeur’. De huur zou slechts 475 euro bedragen. Hun plan haalde VPRO Tegenlicht. Dat bewonersplan leek me heel sympathiek en verdiende een faire kans, schreef ik toen.
Maar de bewoners zouden nul op rekest krijgen, ook bij de rechter, keer op keer. En inmiddels verrezen die nieuwe huizen van de projectontwikkelaar BPD (voorheen Bouwfonds). Eengezinswoningen met oranje, gewelfde puntdaken, eén of twee verdiepingen hoger dan de oude. Op de muren zaten witte rasters voor klimplanten. Prachtige stulpjes. Maar de vraag was: voor wie?
Op de bouwplaats had ik rode containers zien staan met ‘lean works box’ en ‘just-in-time’. Zie je wel, dacht ik: de taal van de just-in-time-logistiek, de taal van lean management. De taal van het vierkante denken, de efficiëntielogica waarover ik eerder schreef. Een filosofie waarin een huis geen thuis is, maar een figuurlijke container: een doos om centen mee te verdienen.
Het goedkoopste koophuis (type ‘Hortensia’) kostte 489.500 euro, het duurste type (‘Klimroos’) kostte tot 629.500 euro.
De Wielewaal leek me een soort Tweebosbuurt: een plaats waar bewoners moesten wijken voor mensen die meer zouden renderen. Laatst had de Rotterdamse band Tramhaus nog een videoclip opgenomen in de Wielewaal, een sneer naar Rotterdam waar ‘over de mensen heen [werd] gewalst’, aldus een van de bewoners die in de clip figureerde.*
Blauwe regen, druiven, hortensia's
Zelfs het buurthuis bestond nu uit een stel aan elkaar gelaste containers, zag ik. Het oude buurthuis was in 2018 afgebrand.* Projectontwikkelaar BPD had daarom dat tijdelijke buurthuis neergezet. Op de muren van de containers stonden foto’s van stralende mensen in allerlei kleuren en teksten als ‘Heerlijk huis, zingende vogels, oog voor elkaar’. En: ‘Lekker thuis, versgemaaid gras, praatje maken.’ Steeds gevolgd door de slogan: ‘Allemaal Wielewaal.’
Allemaal? De idylle kwam me nogal corporate over.
Op de bonnefooi liep ik het containerbuurthuis binnen. Dat had ik dus niet moeten doen. Het begon al met die containers die van binnen zo sfeervol en warm waren aangekleed als een chalet in een kerstdorp. Aan de wanden hingen zwart-witfoto’s van de buurt. Kerstverlichting, kleedjes op de tafel. Aan een muur hing een oud wijwaterbakje uit de voormalige kapel van de Wielewaal: als een relikwie die de ziel bevatte.
Die sfeervolle aankleding bleek grotendeels het werk van Angelique Koster-Forman, een energieke vrijwilliger in een scootmobiel die het buurthuis draaiende hield. Angelique slenterde als kind al door de Wielewaal, waar haar oma woonde. Ze vertelde me hoe je ‘oorspronkelijke’ bewoners kon onderscheiden van nieuwkomers: wie hier opgroeide, liep midden op straat in plaats van op de stoep, dit was echt een voetgangersbuurtje. De koffie pruttelde, zometeen zou de buurt een bakkie komen doen. Ze schonk me ook koffie. We hadden uitzicht op de nieuwe huisjes.
‘Ze zijn hier iets héél moois aan het maken’, vertelde Angelique enthousiast. Prachtige stulpjes. Volledig geïsoleerd. Bovendien met zonnepanelen. De nieuwe bewoners zouden bijna niets kwijt zijn aan stookkosten. En Woonstad, de corporatie, had veel oog voor de menselijke maat. Wie dat nodig had, kreeg een traplift, of verhuis- en klushulp. Bewoners mochten zelf klimplanten en struiken kiezen. Er was zelfs een proeftuin aangelegd, zodat de bewoners eerst konden zien hoe de planten bloeiden. Het populairst waren de blauwe regen, de druif en de hortensia.
Volgens Angelique was de stille meerderheid van de Wielewalers juist vóór het plan van Woonstad. Alleen was hun al die jaren zelden iets gevraagd door journalisten. En die tegenstanders, die Unie Van en Voor de Wielewaalers? Dat was maar een kleine groep, een man of twintig hooguit, zei ze. Maar die minderheid had met een soort coup – en met behulp van intimidatie – de bewonersvereniging gekaapt. En had heel veel herrie gemaakt in de media.
Neem die appartementen die een paar jaar terug al verrezen waren aan de oostzijde. De ‘andere kant’ noemde het ‘schoenendozen’, maar voor veel oudere bewoners waren die appartementen juist ideaal, zei Angelique. Zij wilden bijvoorbeeld geen tuin meer om te onderhouden, waren blij met een goed geïsoleerd, ruim huis. Zelf woonde ze er ook, met veel genoegen. Ze had zelfs – het was eind november – de kachel nog niet aan gehad.
Hogere huur, lagere stookkosten
Angelique werd echt niet betaald om zo enthousiast te zijn. Ze was vrijwilliger. En leek oprecht begeesterd. Bovendien druppelde de ene na de andere Wielewaler binnen. Sommigen zouden bijna de sleutel krijgen van hun nieuwe huis. En ze vertelden me dat ze niet konden wáchten om te verhuizen. Bijvoorbeeld omdat ze nu een energierekening hadden van liefst 500 euro in de maand.
Ja, de huur zou straks iets hoger worden (een stijging van rond de 100 euro), maar dat werd tenietgedaan door de veel lagere stookkosten door de zonnepanelen. Nog even los van het comfort van wonen in een huis zonder tocht en lekkages enzovoorts. En sommige mensen kregen zelfs een groter huis, voor de oude prijs.
De vertraging had veel geld gekost, waardoor extra’s zoals vloerverwarming en een tweede toilet gesneuveld waren
Het groepje bewoners had geen goed woord over voor die verzetsbeweging. Die werd aangevoerd door een stel huiseigenaren uit de buurt, geen arme sociale huurders. Ze werden gedreven door de wens een maximale prijs voor hun huis te krijgen, zo klonk het.
Het plan van de Unie Van en Voor de Wielewaalers was op zich niet verkeerd, maar financieel niet realistisch, bijvoorbeeld omdat ze alleen de bouw van huizen hadden meegerekend, niet de grondwerken. En al die rechtszaken hadden de boel flink vertraagd; de nieuwbouwwijk had allang af kunnen zijn. Hadden ze niet zo lang tussen de krakers en de leegstand hoeven wonen, want dat was echt een nachtmerrie.
Bovendien had de vertraging veel geld gekost, waardoor extra’s zoals vloerverwarming en een tweede toilet gesneuveld waren. Woonstad was aanvankelijk misschien te overrompelend geweest met de sloopplannen, maar had intussen echt haar best gedaan, met inspraakavond na inspraakavond. De corporatie had de verzetsbeweging ook nog een geste gedaan: ze zou een lapje grond krijgen om zelf vijftig huizen neer te zetten volgens haar eigen coöperatieplan.* Maar dat wilde ze dan weer niet. ‘Sorry dat ik het zeg, maar ik vind het een sekte’, zei een dame tijdens het koffie-uurtje.
De tegenstanders hadden hun eigen glazen ingegooid, vond men. Sommige tegenstanders kregen spijt, nu die nieuwe huizen er stonden en ze zagen hoe mooi ze werden. En de media? Die hadden heel vaak alleen maar één kant van het verhaal belicht, waren niet geïnteresseerd in enthousiasme. ‘Terwijl 95 procent blij is met de nieuwe buurt’, aldus Angelique.
Een warm welkom voor kinderen en yuppen
‘Ik schaam me een beetje’, zei ik tegen haar. Ik had zelf die andere kant ook niet goed belicht. Drie jaar geleden was er ook al tweespalt, maar ik had alleen de tegenstanders aan het woord gelaten. Het leek me een simpel verhaal: underdogs tegen de macht.
Maar hoe zat het dan met de yuppen in koopwoningen die hier kwamen wonen, vonden ze dat niet erg? Nee, daar hadden de mensen in de koffieruimte in elk geval geen probleem mee. Sterker: de welgestelde mensen brachten juist leven in de brouwerij. Want eerlijk is eerlijk, zeiden ze: de Wielewaal, ooit een gezinsbuurt, was inmiddels behoorlijk vergrijsd. Het zou geweldig zijn als er straks weer veel kinderen speelden in de buurt.
Bij het vertrek nodigde Angelique me uit voor de feestelijke officiële sleuteloverdracht, een week later. Mijn beeld was inmiddels gekanteld als een boerenvlag. Hier verrees een buurtje waar mensen met bescheiden inkomens – soms zelfs maar een bijstandsuitkering – prachtige huisjes kregen met zonnepanelen en een tuintje voor netto, zeg, 400 euro per maand. En juist een stel huiseigenaren verzette zich tegen dat plan.
Ook toen had ik er nog een simpel verhaaltje van kunnen maken: over hoe de media (inclusief ikzelf) vooral oog hebben voor wat in het frame past. Foute corporaties, foute projectontwikkelaars, een overheid die de burger negeert enzovoorts. Alleen was ik toen zo dom om nog eens naar het huis met die boerenvlag te lopen.
Ditmaal deed er een man open. Hij had geen behoefte aan een interview, maar hij vertelde dat de boerenvlag er nog gewoon hing, onder het oranje landbouwplastic. Hij was inderdaad solidair met de boeren, hij voelde zichzelf ook een beetje een boer: iemand voor wie er geen plek meer is.
Hij kon niet terecht in de nieuwe Wielewaal. Zijn huis werd gesloopt, maar hij viel buiten de terugkeerregeling: die gold alleen voor mensen die hier al vóór 2011 waren komen wonen. En omdat hij net te veel verdiende voor toeslagen, wachtte hem straks een hogere huur, en geen woning zoals nu, in het groen met een riante tuin.
Kort daarop bezocht ik de feestelijke sleuteloverdracht van de eerste huizen van de Nieuwe Wielewaal. Er was een feesttent met glühwein en chocomel, er waren flammkuchen, er was een wethouder. Er waren ook enthousiaste bewoners.
Ik sprak aardige, oprecht begeesterde mensen van Woonstad en BPD. De architect van de wijk was er ook: hij wees op de oranje daken. Daken als opgekrulde mondhoeken, zei hij. De Nieuwe Wielewaal moest een buurt ‘met een glimlach’ worden, en terwijl hij dat woord uitsprak, trok hij zijn eigen mondhoeken ook blijmoedig omhoog.
Maar er waren ook mensen met mondhoeken die niet opkrulden. Ik schoot Kim aan, een verpleegkundige, die ik drie jaar terug ook had ontmoet op het buurtfeest van ‘de andere kant’. Ze was nog steeds even tegen. Ze zou geen huis krijgen in de nieuwe buurt, hoewel ze er geboren was. Ze had één maand na de scheidslijn in 2011 een eigen huisje in de wijk betrokken. Ze overwoog om maar naar Duitsland te vertrekken. Daar kon je nog huizen krijgen in het groen, zoals hier.
Beide partijen beweerden dat ze bijna iedereen achter zich hadden. Ze konden niet allebei gelijk hebben
Jan Verschuren, van het nieuwe plan van de Unie Van en Voor de Wielewaalers, was bewust niet naar het feest gekomen, zei hij later aan de telefoon. Logisch, zei hij, dat ik mensen had gesproken die enthousiast waren om te verhuizen: de buurt was jarenlang verwaarloosd – ‘uitgerookt’, zei hij – en de huizen waren echt op.
Maar dat de Unie de boel getraineerd zou hebben? Onzin, vond hij; ze hadden gewoon gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het recht bood. Juist hún plan had allang gerealiseerd kunnen zijn. En wat betreft zijn huis waaruit hij uitgekocht moest worden: hij hoopte gewoon op een normale, marktconforme prijs. Vergeefs, tot dusver.
Hij was en bleef niet blij met die ‘poppenhuizen’ die nu gebouwd werden. ‘Je had een tuindorp, straks ligt er een Vinexwijk’, vatte hij het samen. En hij had dat plan nog lang niet opgegeven. Een groot deel van de wijk moest nog herbouwd worden; nog altijd had hij steun van een ruime meerderheid van de Wielewalers, ‘99 procent’, zei hij.
Ze konden niet allebei gelijk hebben
Mijn beeld was eerst omgedraaid als een boerenvlag. Maar daarna wéér een kwartslag teruggekanteld. Lag de waarheid in het midden? Het vakantiedorpje dat beroemd was vanwege zijn sociale cohesie, was nog steeds gepolariseerd. Beide partijen beweerden dat ze bijna iedereen achter zich hadden. Ze konden niet allebei gelijk hebben. En de enige manier om erachter te komen was: overal aanbellen.
Of dacht ik nu weer veel te ingewikkeld? Want er waren feiten die niemand betwistte. Namelijk: ooit stonden er in de Wielewaal ongeveer 550 woningen voor mensen met een bescheiden beurs. ‘In de toekomst blijven er maximaal 200 sociale huurwoningen in de Wielewaal bestaan’, las ik op de site van Woonstad.* Ruim 50 procent minder betaalbare huizen dus. Ergo: het uit nood geboren volksbuurtje zou niet meer hetzelfde zijn.
Elders in de stad verrijzen er in allerijl opnieuw noodwoningen:* stapelbare prefabhuizen, die weliswaar geen containers zijn – want luxe uitgevoerd – maar daar toch best veel van weg hebben, omdat ze tijdelijk zijn. Eenkamerwoningen, waar je geen 114 euro per maand voor betaalt, maar 750. Vergelijk dat eens met die tijd toen we, in tijden van veel grotere nood, vakantiedorpen bouwden voor gewone mensen.
Tegenwoordig is er wéér een wooncrisis, niet veroorzaakt door een bombardement, maar door het woonbeleid: de keuze om het bouwen van huizen over te laten aan de markt. En de keuze om het bouwen van betaalbare huizen te ontmoedigen.
Zie de (inmiddels gelukkig afgeschafte) verhuurdersheffing, die boete op betaalbare huizen; ik las erover in het boek Uitgewoond van Cody Hochstenbach.
Of het beleid van de gemeente Rotterdam om de sociale woonvoorraad terug te brengen en nieuwe huizen te bouwen voor mensen met meer geld. Dat beleid was op drijfzand gebaseerd, had de Rekenkamer onlangs geconstateerd.
Of de Woningwet van 2015, die stelt dat ‘woningcorporaties uitsluitend sociale huurwoningen mogen bouwen en alle overige woningen moet overlaten aan de markt’, aldus Woonstad* als uitleg dat een commerciële ontwikkelaar de Wielewaal herbouwt.
De keuze voor de markt heeft voor tweespalt gezorgd in de hele samenleving. Vrijwel nergens zie je dat zo helder als in de Wielewaal: hoe ver we als samenleving van huis zijn geraakt. Ik zou er bijna een omgedraaide vlag voor aan mijn huis hangen.
Maar verzoening zou mooier zijn. Als beide partijen hun zin niet kunnen krijgen, is er misschien een derde plan mogelijk: dat in elk geval een gedeelte van de Wielewaal niet gesloopt zal worden, maar alsnog gerenoveerd. Als erfgoed. Als levend museum. Als ode aan een tijd toen men bouwde met geborgenheid en betaalbaarheid als uitgangspunt. Zodat we alsnog de weg terug naar huis kunnen vinden.