De Fukuyama van toen werd niet begrepen, die van nu kan worden gemist

Thijs Kleinpaste
Schrijver & historicus
Francis Fukuyama. Foto: Roger Cremers/Hollandse Hoogte

De Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama schreef 25 jaar geleden het wereldberoemde essay The End of History? Zijn stelling dat de liberale democratie mogelijk het einde van de geschiedenis zou kunnen zijn, werd gehekeld en geprezen. En zelden echt goed begrepen. Ik las zijn nieuwste boek, sprak met Fukuyama over zijn ontwikkeling sindsdien en vraag me nu af: gelooft deze denker nog wel in het essay waarmee hij doorbrak?

De Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama was niet de eerste die het einde van de aankondigde. Hij is niet de bedenker ervan en evenmin de meest originele auteur die zich ermee heeft beziggehouden - al zal zijn naam en reputatie altijd met het einde van de Geschiedenis en het jaar 1989 verbonden blijven. ‘Ik heb het niet geschreven met oog op enige relevantie voor het beleid. Het was gewoon iets waar ik over nadacht,’ zei Fukuyama drie maanden na de verschijning van het essay in een in The New York Times.

Het essay The End of History? uit 1989 heeft nooit op veel begrip kunnen rekenen, ook meteen na verschijning niet. In het profiel van Fukuyama kregen zijn critici veel ruimte: ‘Ik geloof er geen biet van. In de regering heeft niemand het gelezen,’ sneerde Bill Kristol, een collega van Fukuyama en de neoconservatieve redacteur van The Weekly Standard.

Deze zomer, vijfentwintig jaar nadat het essay verscheen, zag een hausse aan terugblikken naar de zomer en herfst van 1989. Sinds die zomer is de storm rond Fukuyama niet meer gaan liggen. Geen van zijn daarna gepubliceerde boeken - Trust, The Great Disruption, Our Post-Human Future, After the Neocons - heeft echter een fractie van reacties losgemaakt die The End of History? en het drie jaar later verschenen boek met (bijna) dezelfde titel teweegbrachten.

Gelooft Fukuyama nog in een groot Idee?

Dat veranderde met het verschijnen van The Origins of Policital Order drie jaar geleden. Het boek, het eerste deel uit een tweedelige studie waarin Fukuyama de oorsprong, ontwikkeling en het verval van politieke systemen onderzoekt, behandelde in iets minder dan vijfhonderd pagina’s de pre-menselijke geschiedenis tot aan de Franse Revolutie. Het werd met lof ontvangen. ‘Sober maar sprankelend,’ schreef The Financial Times. The New Yorker vond het werk ‘ambitieus.’ Het vervolg, Political Order and Political Decay, verschijnt deze week. Foreign Affairs vorige maand al een bewerkt hoofdstuk.

Maar de grote vraag na lezing van zijn tweedelige werk, is of Fukuyama zelf nog wel in het einde van de Geschiedenis gelooft. Het lijkt van niet. De oude Fukuyama keek naar de wereld en zag de langzame zegetocht (zo nu en dan met tegenslagen) van de grote Idee van de liberale democratie.

Hij kwam tot die conclusie met behulp van de Duitse filosoof en zijn Franse interpretator De huidige Fukuyama kijkt naar de wereld, veronderstelt dat mensen nog steeds die liberale democratie willen, en schrijft een verhandeling van negenhonderd bladzijden over de invloed van klimaat, biologie, historische toevalligheden, sociale normen, de verdeling van land onder de bezittende klasse, economie, aangeboren conservatisme en gevestigde belangen om de toestand van de wereld mee te verklaren.

Wat er verder ook gezegd kan worden over The End of History and The Last Man, het confronteerde je met een groot Idee - het lezen van Political Order and Political Decay is daarentegen weinig opwindend.

Afscheid van het idealisme

Heeft Fukuyama met The Origins of Political Order en Political Order and Political Decay dan definitief afscheid genomen van zijn eerdere, Hegeliaanse denkbeelden en het filosofische Idealisme? Ik legde die vraag telefonisch aan hem voor. Hij zei:

‘Ik ben geschoold in de politieke theorie. Ik was toen jonger. Sindsdien heb ik me vooral beziggehouden met sociale theorie, die veel sterker leunt op empirisch bewijs. Ik heb mezelf nooit gezien als een politiek theoreticus en in zekere zin doe ik gewoon wat me het beste ligt.

‘In mijn huidige boek besteed ik veel aandacht aan de momenten waarop de geschiedenis Maar ik erken ook dat ideeën niet de enige factoren zijn die de geschiedenis beïnvloeden, en probeer recht te doen aan andere oorzaken. Ik voel me comfortabel bij namen uit de sociale theorie uit de negentiende eeuw - mensen zoals Fustel de Coulanges of Henry Maine - schrijvers die niet meer echt gelezen worden, en natuurlijk ook klassieke denkers als Weber en Durkheim. Dat is waar ik me nu op richt, meer dan op zuivere theoretici zoals Hegel.’

Het antwoord bevestigt de gedachte dat de vroegere Fukuyama een andere is dan de Fukuyama van nu. De Fukuyama van 1989 is, in de filosofische zin van het woord, De Fukuyama van nu is een

Foto: Roger Cremers/Hollandse Hoogte

Verval ligt op de loer

The Origins of Political Order en Political Order and Political Decay zijn samen een geschiedschrijving van de drie instituties die ten grondslag liggen aan de moderne, liberale democratie: de staat, de rechtsstaat en de (democratische) verantwoording. Als deze drie elementen een evenwichtige balans vormen en bovendien zijn verankerd in de lokale gebruiken en tradities, dan zijn samenlevingen in staat om een duurzame liberale democratie te vestigen.

De drie instituties komen niet noodzakelijk tegelijk. Een van de gedachten die Fukuyama in Political Order and Political Decay uitwerkt is het idee van ‘sequencing.’ Pas als landen erin slagen een krachtige, stabiele staat te ontwikkelen, kunnen de rechtsstaat en democratische controle zich - deels in oppositie tegen de macht van de staat - ontwikkelen. Maar als dat eindstadium bereikt is, stelt Fukuyama, is er geen reden om achterover te leunen. Verval ligt op de loer.

De twee delen The Origins of Political Order en zijn nieuwe Political Order and Political Decay zijn een nieuw begin in een loopbaan als politieke denker

Let wel: een beetje verval is soms de voorwaarde voor nieuwe ontwikkeling. Gezonde, goed functionerende instituties zijn in staat zichzelf te hervormen, zodat ze in staat zijn te overleven. De kans dat het niet goed gaat is echter levensgroot.

Het meest in het oog springende voorbeeld daarvan is wat Fukuyama betreft de Verenigde Staten, waar een grote reeks oorzaken bijdraagt aan het verval van de Amerikaanse democratie. Denk aan: de intellectuele starheid die het politieke leven in Washington lam legt, de gevestigde belangen van een steeds kleiner wordende oligarchie van rijke mensen en het Amerikaanse systeem dat een overschot aan ‘veto-momenten’ kent, waardoor het systeem van ‘checks and balances’ verzandt in een vetocratie waarbinnen alleen de rechterlijke macht nog veranderingen kan forceren.

Maar de meest veelzeggende opmerking van Fukuyama is dat er in de geschiedenis geen vanzelfsprekende processen zijn die leiden tot verval. Dat is een breuk met zijn opvattingen van vijfentwintig jaar geleden, toen hij durfde te stellen dat de liberale democratie een onvermijdelijk (eind)stadium is in de menselijke ontwikkeling. Met een herinterpretatie van Hegels filosofie betoogde Fukuyama in The End of History dat de aantrekkingskracht van de liberale democratie een ononderdrukbaar verlangen is in mensen zelf: ieder mens heeft een fundamenteel en innerlijk verlangen naar een leven in de liberale democratie; naar een leven aan het einde van de Geschiedenis.

De aantrekkingskracht van de liberale democratie heeft in het (oude) werk van Fukuyama dus een stevige, filosofische fundering, maar het nu door hem bestudeerde fenomeen ‘verval’ niet. De twee delen The Origins of Political Order en zijn nieuwe Political Order and Political Decay zijn wat dat betreft een nieuw begin in een loopbaan als politieke denker.

Hoe is hij daar terechtgekomen?

De oude Fukuyama

Fukuyama is nooit de triomfantalist geweest die men van hem heeft willen maken. The End of History and the Last Man is in feite een vrij pessimistische boek.

Het einde van de Geschiedenis werd, volgens de interpretatie van de Franse politieke filosoof Alexandre Kojève, voor het eerst afgekondigd door Hegel, kort na de Slag bij Jena in 1806. Door het raam van zijn studeerkamer hoorde Hegel het kanonnengebulder van de Franse en Pruisische legers, niet veel later ving hij ook een glimp op van Napoleon die triomferend door de stad trok. Het ontlokte bij Hegel de uitspraak: ‘Hij is de verschijnende God.’

Hegel bedoelde dat Napoleon de belichaming was van ‘de universele homogene staat’ - het eindpunt in de Geschiedenis van de menselijke (politieke) strijd om waardigheid. Kojève stelde na bestudering van Hegel dat die conclusie in essentie correct was. Fukuyama gaf op zijn beurt een moderne interpretatie aan Hegels denken door het te combineren met moderne inzichten over economie en de menselijke natuur.

De Geschiedenis, stelt Hegel, begint met het gevecht tussen de eerste mensen. Zij vechten omdat ze streven naar erkenning van hun waardigheid en hun bestaan. De winnaar van dat eerste gevecht noemt zichzelf meester, de onderworpene wordt een slaaf.

Vervolgens ontvouwt Hegel een filosofische geschiedschrijving, die uiteindelijk uitmondt in de universele erkenning van ieder individu, bereikt in de ‘universele homogene staat.’ Hegel zag die staat bevestigd in de principes van de Franse Revolutie, die door Napoleon met geweld over de rest van Europa werden verspreid.

Hoewel de opvattingen van Fukuyama hier en daar in praktische zin verschillen van die van Hegel en Kojève, is zijn wereldbeeld in essentie hetzelfde. De Fukuyama die The End of History schreef is een Idealist in de filosofische zin van het woord. Ideeën (niet te verwarren met ‘plannetjes’ - het soort waarin politici goed zijn) vormen binnen de Idealistische filosofie de drijvende kracht achter iedere historische ontwikkeling. Het woord ‘Geschiedenis’ moet wat dat betreft ook begrepen worden als de ideologische doodsstrijd over de vraag wat de beste, meest volmaakte maatschappelijke ordening is. Die strijd - tussen communisme, fascisme, absolutisme, anarchisme en de liberale democratie - was doorslaggevend in het voordeel van die laatste beslecht. Hegels ‘universele homogene staat’ kreeg een nieuw jasje - en Fukuyama werd een wereldster.

Ontevreden met tevredenheid

Een van de kernbegrippen die Fukuyama hanteert om tot zijn conclusie te komen, is het concept van de menselijke thymos. Mensen zijn ‘bezielde’ wezens die niet alleen streven naar de bevrediging van hun directe, meest fysieke behoeften, maar iets meer willen dan dat. Dat verlangen onderscheidt de mens van het dier, schrijft Fukuyama in navolging van Hegel: ‘Thymos […] stelt de mens in staat om zijn meest krachtige natuurlijke instincten te overwinnen uit naam van wat men gelooft dat juist en rechtvaardig is.’

Mensen worden, in andere woorden, niet alleen geregeerd door de omstandigheden waarin ze leven, ze hebben ideeën en opvattingen over wie ze zijn, hun waardigheid, en over wat hun plaats is in de wereld. De bloedige strijd om erkenning tussen de hegeliaanse ‘eerste mensen’ is aan het eind van de Geschiedenis bij Fukuyama echter ingeruild voor economische wedijver: het slagveld heeft plaatsgemaakt voor competitie om status en rijkdom.

Tegelijkertijd, en dat is het pessimisme dat in The End of History verscholen zit, betoogde Fukuyama dat de tevredenheid aan het einde van de Geschiedenis eenvoudig kon omslaan in nihilistische verveling. De Geschiedenis zou weer begonnen kunnen worden, domweg omdat de mens zijn eigen tevredenheid op den duur de keel uit begint te hangen.

Hegel schijnt na het bereiken van de conclusie dat de Geschiedenis ten einde was gekomen, enige maanden depressief te zijn geweest. Kojève zag dezelfde conclusie iets luchtiger in en verliet de universiteit om te werken in dienst van de nieuw opgerichte Europese Economische Gemeenschap. Het was voor hem de enige logische conclusie: dat was wat hem betreft de ultieme bestuursvorm voor het eind van de Geschiedenis.

Het eerste boek van Fukuyama dat na The End of History uitkwam, ging over de economie. In de inleiding roept Fukuyama de anekdote over Kojève in herinnering, om te concluderen: ‘Met oog op die stap lijkt het slechts logisch dat ik mijn eigen The End of History zou doen volgen met een boek over economie.’

Foto: Roger Cremers/Hollandse Hoogte

Van de filosofie naar de biologie

Gelooft hij dat nog steeds? Deze zomer schreef Fukuyama een in The Wall Street Journal waarin hij terugblikte op vijfentwintig jaar ‘einde van de Geschiedenis.’ In het essay stelde hij: ‘Dus is het bewijs voor de onjuistheid van mijn einde-van-de-Geschiedenishypothese geleverd? Of als die niet onjuist is, dan tenminste toe aan serieuze herziening? Ik geloof dat het onderliggende idee in essentie correct is, al begrijp ik nu meer dingen over de aard van politieke ontwikkelingen die ik minder scherp zag tijdens de onstuimige dagen van 1989.’

Ideeën doen ertoe, bezweert Fukuyama - maar niet zoveel als het klimaat, de geografie, bij gelukkig toeval opduikende krachtige leiders, de verdeling van het grondbezit en historische toevalligheden

Hoewel Fukuyama er nog steeds van overtuigd is dat Rusland noch China noch het kalifaat op lange termijn in staat zullen zijn een wenselijk of geloofwaardig alternatief voor de liberale democratie te ontwikkelen, is hij voorzichtiger. Hij bewijst in zijn tweedelige studie lippendienst aan zijn eerdere werk, maar er is iets fundamenteel veranderd: ‘Ik geloof dat Kojèves stelling het nog altijd verdient om serieus genomen te worden,’ schrijft hij. Plichtmatig bevestigt hij de autonome kracht van ideeën in de menselijke geschiedenis.

In het hart van Fukuyama’s betoog is echter iets fundamenteel veranderd. Hij zoekt de bronnen van de politieke ontwikkeling niet langer in de Idealistische filosofie, maar in biologische, sociologische en politieke wetmatigheden. Ideeën doen ertoe, bezweert Fukuyama - maar niet zoveel als het klimaat, de geografie, bij gelukkig toeval opduikende krachtige leiders, de verdeling van het grondbezit en historische toevalligheden. De leidende rol voor Ideeën is uitgedoofd, ten gunste van verklaringen die wijzen naar materiële omstandigheden. In plaats van Hegel citeert hij nu Marx en een reeks natuurvorsers: ‘Biologie geeft ons de bouwstenen van politieke ontwikkeling.’

De nieuwe Fukuyama

Met een verwijzing naar de massale protesten die regelmatig uitbarsten, van Tunis tot Kiev tot Istanbul tot São Paulo, maakt Fukuyama in de laatste zinnen van Political Order and Political Decay duidelijk dat de liberale democratie wat hem betreft nog altijd het antwoord is op de zoektocht van mensen naar erkenning van hun waardigheid. In de geschiedenis is ‘een duidelijk richtingsgevoel in het proces van politieke ontwikkeling’ aanwezig, omdat ‘staten die ter verantwoording te roepen zijn’ de ‘gelijke waardigheid van hun burgers’ eerbiedigen, en dus ‘universele aantrekkingskracht’ bezitten.

Na het lezen van zijn huidige werk is het gevoel van teleurstelling onvermijdelijk

Toch lijkt het erop op dat die afsluitende zinnen vooral zijn toegevoegd om zijn oude werk met het huidige te harmoniseren. In de praktijk is de invloed van Hegels filosofie zo goed als uitgedoofd. De woorden ‘erkenning’ en ‘waardigheid’ zijn hier en daar nog zichtbaar, maar hun centrale rol is uitgespeeld.

De verandering in de manier waarop Fukuyama met die woorden omgaat is subtiel maar fundamenteel. In The End of History schrijft Fukuyama over de trotse, individualistische mens die woedend wordt als hem zijn individuele waardigheid wordt ontzegd. In The Origins of Political Order en Political Order and Political Decay wordt die mens echter voorgesteld als een fundamenteel conformistisch, norm-volgend wezen dat vooral hoopt de regels van de groep te volgen. Ze lijken op elkaar, maar ze zijn niet hetzelfde.

Fukuyama heeft het Idealisme als filosofisch systeem achter zich gelaten. De sociale wetenschappen zijn ervoor in de plaats gekomen. In feite is Fukuyama een andere denker geworden. Hoewel hij zegt zichzelf nooit als filosoof of politiek denker te hebben gezien, wekt The End of History nog altijd de suggestie dat dit ooit anders lag. The End of History is één grote oefening in de politieke filosofie.

Een van de aantrekkelijke kanten van Fukuyama was altijd de bravoure waarmee hij de wereldgeschiedenis te lijf ging om er algemene lessen uit te trekken. Na het lezen van zijn huidige werk is het gevoel van teleurstelling onvermijdelijk. De taal is anders, de these is anders. Het is net alsof er tussen The End of History en de huidige tweedelige geschiedenis van instituties niet alleen een grote historische afstand is, maar alsof ze zijn geschreven door een volstrekt ander mens.

Nu de liberale democratie in Europa onder druk staat door de opmars van steeds agressiever nationalisme, door de dreiging van Poetins ultranationalistische kleptocratie, door de uitdaging van het kalifaat dat een spoor van dood en verderf zaait in het Midden-Oosten, zou een assertieve, onverzettelijke Fukuyama welkom zijn. Maar de Fukuyama van nu is niet langer de Fukuyama van toen.